Het gedemonteerde „portret" van Johannes de Huybert
Demontage van de kwartierwapens langs de obelisk van het epitaaf van Johannes de
Huyberl
gebleven, de kap was geheel verloren
gegaan, alsmede de glas-in-lood-ramen.
Natuurlijk werden ook de epitafen bij
deze brand ernstig beschadigd. Denk
hierbij aan de grote hitte die bij een brand
ontstaat; hierdoor ontstaan er grote span
ningen in de steen, waardoor deze gaat
barsten en knappen. Grote delen waren
naar beneden gekomen; wat er nog aan
de muur hing, was ernstig verkleurd door
roet en hitte.
Voor de herbouw van de kerk werd de
architect Hoogenboom uit Renesse inge
schakeld; voor de restauratie van de epi
tafen werd de hulp ingeroepen van
Monumentenzorg (toen nog Rijksmonu-
mentencommisie, gezeteld in Den Haag).
De eerste maatregel die werd genomen,
was het bekisten van de monumenten; dit
om datgene wat er nog aan de muren
zat, voor verdere beschadigingen te
behoeden. ■Daarna volgde er een periode
van overleg over de vereiste aanpak.
Aanvankelijk leefde bij de kerkvoogdij de
wens om de monumenten weer in hun
oorspronkelijke staat te herstellen.
Monumentenzorg bracht hiertegen in, dat
dit ten eerste zeer kostbaar zou zijn, en
bovendien vanuit het oogpunt van restau
ratie ethiek niet verantwoord. Er was bij
de brand zoveel beschadigd en verloren
gegaan, dat terugbrengen in de oude
staat neer zou komen op een reconstruc
tie met nieuw materiaal. Afgezien van de
kosten en de ethische aspecten, was dit
praktisch eigenlijk niet uitvoerbaar. Vanuit
Monumentenzorg werd er dan ook op
aangedrongen, de restauratie zo uit te
laten voeren, dat de epitafen als geheel
weer een toonbaar beeld zouden verto
nen, zonder de sporen van de brand
geheel te verdoezelen.
Uiteindelijk werd er inderdaad voor deze
aanpak gekozen; de restauratie werd in
de periode 1927-1929 onder leiding van
de beeldhouwer Hoogendoom (uit Den
Haag) uitgevoerd.
Zijn aanpak bestond er in grote lijnen uit
om datgene wat er nog aan origineel
materiaal bewaard was gebleven, terug
te brengen. De ontbrekende delen vulde
hij aan met gips, vermengd met mastiek
Men moet hierbij denken aan het dichten
van scheuren en scheurtjes, afgebroken
hoekjes, etc. Op iets grotere schaal aan
bijvoorbeeld de punten van de vaandels
aan het grote epitaaf, en het reliëf op de
dorpel van het grote epitaaf.
Ook nu kan men nog zien dat hij er hierbij
niet naar streefde om een volledige
reconstructie te suggereren. Zo heeft hij
bij het reliëf op de dorpel van het epitaaf
van Johannes nauwkeurig alles wat er
nog aan origineel materiaal aanwezig
was behouden en teruggebracht. De ont
brekende delen zijn met gips aangevuld,
maar alleen in contour Men kan duidelijk
zien wat oud is en wat nieuw.
In enkele gevallen werden er wel nieuwe
marmeren onderdelen gehakt. Een voor
beeld hiervan is de schedel aan de
onderzijde van het epitaaf van Pieter de
Huybert.
Toen de restauratie voltooid was, vertoon
den zij dus een duidelijk ander aanzicht.
Weliswaar waren zij in grote lijnen com
pleet, maar het eerst nog stralend witte
marmer was grauw geworden door de