5
erg theatraal, gezwollen en wordt geen
emotie geschuwd bij het afschilderen van
het lot van weeskinderen. De kinderen
droegen het voor of schreven over wat
een gelegenheidsdichter in de stad had
gemaakt. Later in de negentiende eeuw
werden die gedichten zelfs gedrukt. Zo
kreeg in 1870 mevrouw de Maret Tak en
mevrouw Abrech bij hun aantreden de
woorden te horen:
Vroeg aan 't moederhart ontnomen,
voor ons, weezen. schaars vergoed -
Zien we U blijde tot ons komen,
Klinkt tot U de welkomgroet I
Ja, uw oogblik doet het lezen:
Gij wilt ons ten Moeder wezen
Met een liefderijk gemoed.
In den lentetijd van 't leven
Dwaalt de voet der Jeugd zoo Licht,
Uitgelokt door bloemendreven,
Van het ernstig pad der Plicht;
't Ouderoog hield op te blaken -
Maar uw Moederzorg zal waken
Vóór de wankle voetstap zwicht.
En toen in 1871 mevrouw M.P.W.
Nagtglas-Ermerins overleed na dertien
jaar regentes van het burgerweeshuis te
zijn geweest, dichtten de wezen onder
andere:
En daarom welt in de oogen
Een warme weemoedstraan,
En klopt ons hart bewogen -
Want Zij is heengegaan
en even verder
Zóó blijv' Zij ons omzweven
In raad, in daad en woord,
Als prikkel voor het leven,
Die tot een hooger spoort!
In de tweede helft van de negentiende
eeuw werd vrijwel iedere regent verwel
komd met een emotioneel gedicht waarin
een beroep werd gedaan op het warme
moederhart van de regentessen en op de
kloeke vaderzorgen van de heren regen
ten. Dit was ook precies wat de heren en
dames graag hoorden. Het werk kostte
veel tijd, de kinderen waren regelmatig las
tig en men beleefde allerlei moeilijkheden
met onwillige en misschien wel emotioneel
in de knoop geraakte wezen, al besteedde
men daar in die tijd weinig aandacht aan.
En als men dan hoorde (30 december
1861 bij het afscheid van mevrouw J.A.M.
Snouck Hurgronje-Lambrechtsen en het
aantreden van mevrouw M.C. Dobbelaer
de Wind-Eltzman):
Potloodtekening door J Pelgrorn van de hoofdpoort van het armweeshuis. 1859 (RAZ. Zei III. II 674)
Geen vaderblik, geen moederoog
Zag op ons. weezen, neêr; -
Toen ons de dood het dierste onttoog.
Toen al ons kmderheil vervloog.
Ons hoofd voor last en leed zich boog
Schonk 't Weeshuis vreugde wéér
Uw zorg heeft ons 't gemis vergoed: -
Gewekt door medelij,
Vormt gij voor deugd ons jong gemoed,
Steunt gij den wankelenden voet:
O! innig rijz' dan onze groet
Op 't heuglijk feestgetij!
dan wist men weer waarvoor men het
werk deed. Opvallend is dat vrijwel alleen
dankdichten van het burgerweeshuis
bewaard zijn gebleven. Waarschijnlijk zijn
er in het armweeshuis ook niet zoveel
dankdichten gemaakt. De regenten en