19 niet aan dit rapport, 'maar met veel bezwaar wordt tegen de kosten opgezien waar de finantieele toestand reeds zoo zwak staat'. Men doet gewoon niets. Het volgende bericht komt opnieuw van kerkvoogden. Met hun brief van 26 sep tember 1903 herinneren ze er aan dat sedert hun schrijven van 1898 door de gemeente niets is gedaan: 'Het is vooral met het oog op de loshangende en ver weerde steenen der kleine torentjes aan de Zuidoost en Noordoosthoek, dat wij om gevaar voor ons kerkgebouw te voor komen, spoedig afdoende verandering en verbetering gewenscht achten.' In de notulen van de vergadering van B en W van 18 december 1903 lezen we over deze brief: 'De voorzitter acht de voorstel ling van dien slechten toestand overdre ven, en voorlopig wordt dit schrijven ter zijde gelegd.' Geleidelijk aan wordt duidelijk dat het vooral burgemeester P.J. van der Mande- re is. die in de gang van zaken rondom de noodzakelijke torenrestauratie, door de jaren heen een cruciale rol speelt. Dat is al begonnen in 1885: aan de ene kant wordt er met veel ophef melding gemaakt van de grote noodzaak van maatregelen, aan de andere kant is er de sussende en verdoezelende sfeer, gekoppeld aan een blijkbaar handige manier van omgaan met de gemeenteraad. Per saldo een vol komen gebrek aan daadkracht en besluit vaardigheid. Tijdens de vergadering van de gemeen teraad van 31 december 1903 komt de vraag aan de orde 'of de bedoelde kleine torentjes niet vervallen kunnen'! Dat zou inderdaad voor dat moment de belang rijkste problemen oplossen. Het gevaar schuilt namelijk voor een groot gedeelte in de kwaliteit van het metselwerk van de hoektorentjes. Burgemeester Van der Mandere is evenwel voldoende op de hoogte van het historisch belang en van meningen die elders heersen, om te zeg gen dat dit 'ook wel bezwaren opleveren zou'. De raad adviseert om in contact te treden met de overheid om rijkssubsidie aan te vragen, waarop de burgemeester ant woordt dat dit reeds eerder gebeurd is, echter zonder gunstig resultaat. Tenslotte staat er in de notulen: 'Hij (de burge meester) beschouwt het gevaar niet van zoo'n ernstigen aard als het Kerkbestuur aanvoert, doch durft toch evenmin bewe ren dat voorziening uitstel kan lijden.' Met andere woorden: het kan vriezen en het kan dooien. Dan verschijnt architect J.A. Frederiks, die bijna twintig jaar geleden samen met J.H. Hannink een rapport opstelde, weer ten tonele. Tijdens de vergadering van de gemeenteraad op 26 augustus 1904 zegt de burgemeester dat hij: 'te Middelburg zijnde, met de heer Frederiks heeft gesproken over de toestand van den kerktoren Nadat Frederiks in de loop van het najaar de toestand ter plaatse heeft bekeken, zijn de woorden van de burgemeester in de vergadering van de gemeenteraad van 12 december 1904: 'dat de heer Frederiks te kennen gaf geen gevaren te zien in den toestand, ook niet van de kleine hoektorens, maar dat voorziening vereischt werd, en dat misschien een der kleine torens zou moe ten worden vernieuwd'. De geschiedenis herhaalt zich: op 1 februari 1906 richten kerkvoogden zich voor de derde maal schriftelijk tot de gemeente: 'met beleefd doch dringend verzoek maatregelen tot herstel te nemen'. De burgemeester stuurt de brief van kerkvoogden aan Frederiks en zegt hierover: 'dat hij niet het gevaar inziet dat Kerkvoogden zoo hoog opgeven, en merkt op dat steeds de eene zaak door een andere gevolgd wordt en zoodoende het uitvoeren van werken nimmer stil staat'. Hij bedoelt hiermee te zeggen dat alles zijn beloop moet hebben. Wethouder Slabbekoorn is er met zo gerust op: 'Hij zou nog liever 10.000,- besteden aan den Toren ter voorkooming van gevaren en zou niet zoo geheel op den heer Frederiks vertrouwen'. Frederiks zegt toe om 'in het voorjaar' samen met de rijksadviseur Dr. Cuijpers, ter plaatse opnieuw een onderzoek in te stellen. Dit raakt evenwel op de lange baan en als in 1907 J.A. Frederiks vanuit Middelburg naar Den Haag vertrekt, is er nog niets gebeurd. De storm die op zaterdag 30 september 1911 over het land raast, richt aan de toren nogal wat schade aan- 'Te Kapelle heeft de kerk er duchtig van langs gehad. Leien werden van het dak gerukt, het lood van den toren geslingerd en ook het haantje naar beneden gesmakt.' Enkele weken later is J.Th.J. Cuijpers, architect te Amsterdam, in Kapelle om de stand van zaken op te nemen en advies uit te brengen. De opmerking van de bur gemeester is merkwaardig: 'Hij zegt in correspondentie te zijn getreden met den heer Cuijpers, bouwkundig ingenieur te Amsterdam, waardoor het gelukt is zich los te maken van den heer Frederiks, uit wiens handen geen werk kon verkregen worden en telkens maar de toezegging werd gedaan en het werk werd uitge steld.' Wij zijn van mening dat de brief van Frederiks van 3 september 1912, gericht aan J.Th.J. Cuijpers, de waarheid wat dichter benadert. We citeren hieruit: 'Ik vind de oplossing uitstekend dat U Kapelle gaat bezoeken en U verder wilt belasten met de herstellingswerken, indien U er geld voor kunt losmaken. Vroeger heb ik zulks ook beproefd, doch er was zooveel dringends dat voor moest gaan. dat ik mijn pogingen maar heb opgegeven. Vooral ook omdat er toen geen direct gevaar was. Nu er echter noodige voorzieningen moeten worden getroffen, zal het U misschien mogen gelukken daarvoor eenige gelden te ver krijgen.' Eind 1912, begin 1913 worden onder lei ding van Cuijpers voorlopige herstellin gen verricht. De kosten hiervan bedragen 1.650,-. Als in 1914 de Eerste Wereldoorlog uit breekt, heeft dit een stagnerende invloed. De aandacht wordt afgeleid en de prijzen van de materialen gaan stijgen. Kerk voogden worden opnieuw lastig. Eerst richten zij zich op 7 april 1914 met een brief tot B en W, daarna op 11 mei tot de gemeenteraad. Kerkvoogden eisen nu een schriftelijke verklaring over de aan sprakelijkheid voor de te verwachten schade: 'daar wij ons anders genood zaakt zullen zien, andere maatregelen in •dezen te nemen.' De houding van B en W blijft laconiek. Zij schrijven op 11 juni 1914: 'Uwe verwijzing naar andere maat regelen doet ons leed; tot bedreigingen bestaat geen aanleiding.' Grondig herstel In 1919 komt er voor burgemeester P.J. van der Mandere een roemloos einde aan een 45-jarige ambtsperiode. In de verga dering van de gemeenteraad op 29 sep tember 1919 zegt hij: 'Gaarne was hij aangebleven tot zijn periodieke aftreding op 2 Februari 1921 en alsdan had hij gevraagd om voor een herbenoeming niet in aanmerking te komen, doch hoogere en lagere machten hebben ertoe medegewerkt dat het ongevraagd ontslag toch werd gegeven.' Onder leiding van de nieuwe burgemees ter W. Bierens komt er schot in de zaak. Reeds in de raadsvergadering van 17 november 1919 wordt een nieuwe begro ting voor de torenrestauratie van architect Cuijpers behandeld. Deze begroting komt uit op een bedrag van 52.869,-. Dit is de basis waarop de firma Jeras te Mid delburg op maandag 7 augustus 1922

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1995 | | pagina 19