10
Niet alleen wind en regen hebben het orgelinterieur geteisterd. (Folo J Villerius, Dirksland)
Ie orgel in één kas zal worden opgesteld.
Vervolgens meldt de firma J. Batz Co.
zich op het toneel. Ook met hen is kenne
lijk contact geweest. Dat is niet onlogisch.
Bij de brand van 1832 ging immers het
chef d'oeuvre van de oprichter van dat
huis, Johann Heinrich Hartmann Batz ver
loren. Dat instrument, voorzien van 46
registers op drie klavieren en pedaal, was
in 1770 gemaakt voor 19.500,-. Het was
in de 62 jaren dat het bestond echter vrij
wel steeds door andere orgelmakers dan
die van het huis Batz onderhouden en
gerepareerd. Maar daarover spreekt
C.G.F. Witte, die in 1847 de correspon
dentie met de kerkvoogden van Zierikzee
voert, niet. Wél laat hij niet na, te refereren
aan de bouw door de grootvader van zijn
compagnon destijds van het voormalige
orgel, waaraan hij toevoegt dat de firma
door die omstandigheden erg geïnteres
seerd is in de opdracht.
Maar de feitelijke moeite die hij neemt om
die opdracht te verwerven steekt mager af
bij zijn emotioneel pleidooi. De kerkvoog
den ontvangen van de firma Batz Co.
op 30 mei 1847 een plan van nauwelijks
drie kantjes schrift voor een tweeklaviers
orgel van 27 registers, dat inclusief de kas
16.500,- moet kosten. Een fronttekening
wordt meegezonden, maar die blijkt
elders eerder te zijn gebruikt. Witte schrijft
erover, dat het front in Zierikzee wel wat
minder breed en hoger kan worden,
eigenschappen die de kerk, waarvoor de
tekening eerder gemaakt was, niet toeliet.
Als de kerkvoogden nu maar wilden mee
delen wat ze in grote lijnen van dit plan
vonden, zou een meer gedetailleerd plan
worden opgesteld, voor het moment had
de tijd daaraan ontbroken.
Ook dit kon de kerkvoogden niet tot
daden inspireren. Men antwoordt Batz
niet eens meer.
De opdracht
Dan komt als laatste stuk op 11 juni 1847
het bestek van de orgelmakers Kam en
Van der Meulen op tafel. Welgeteld 15
beschreven zijden telt het stuk, dat verge
zeld was van een groot vel papier waarop
de dispositie met mensuren en materiaal
omschrijving was vermeld, alsmede een
fronttekening en een doorsnede. Het plan
omvat de bouw van een tweeklaviers
orgel met 33 registers, in één kas
geplaatst, voor een prijs van 13.600,-.
Nabers tweede plan telde 35 registers,
maar het was ook 475,- duurder.
Veel maakte dat dus niet uit. Maar inte
ressant was het financierings-aanbod van
Kam en Van der Meulen. De orgelmakers
bedongen een betaling van 5.000,- hal
verwege de bouw, 5.000,- na opleve
ring, terwijl de overblijvende 3.600,- in
tien jaarlijkse termijnen mocht worden
betaald. Bovendien gingen zij accoord
met een interessante regeling wat betreft
financiële garantie: de betaling van de
eerste termijn werd voor de kerkvoogden
afgedekt door het overleggen van de
tegenwaarde van het overeengekomen
bedrag in effecten door de orgelmakers
aan de kerkvoogden, welke effecten bij
oplevering van het orgel weer zouden
worden geretourneerd.
De kerkvoogden besluiten dan ook de
opdracht aan Kam en Van der Meulen te
verstrekken. Op 26 juni ontvangen zij
een wat zuur briefje van J. Batz Co.
waarin wordt meegedeeld dat de Utrecht
se orgelmakers het bericht van de aan
hun neus voorbij gegane opdracht in de
pers moesten lezen. Niettemin hoopt
men dat het helaas verwoeste Batz-orgel
een waardige opvolger zal krijgen.
Kam en Van der Meulen zijn na het
ondertekenen van het contract, zo blijkt uit