16
Hoofdplaat rond 1800 gezien vanaf de Westerschelde. (RAZ ZG Zl 11-2179)
gedraagen. zonder eenig oproer, samen-
rottinge of geweld te pleegen, op poene
dat tegen alle degene die zig daar aan
schuldig maaken. met alle strengheid van
regten zal worden geprocedeerd, terwijl
een ijder die meent rede te hebben om zig
over mishandeling over een ander te
beklaagen, zig te alle tijde kan vervoegen
aan de Ordinaire justitie van de plaats, of
desnoods aan Hun Edel Mogenden zelve
alwaar zijne klagte naar regt en billijkheid
zullen worden gehoord, afgedaan. En
opdat niemand hier van onweetenheid
zoude voorwenden, zal deeze worden
geaffigeerd op het dorp van Hoofdplaat.
Actum in de Raade van de 10 sept. 1784.'
Eversdijk schreef op 12 september aan de
Gecommitteerde Raden dat de rust onder
de arbeiders, werkzaam aan de gebouwen
die van 's Landswege daar werden opge
trokken, was weergekeerd, maar dat de
aannemers 'smeekten nog eenigen tijd het
secours der militie te mogen hebben'.11)
Om te voorkomen dat de kosten hiervan
exorbitant hoog zouden worden adviseer
de Eversdijk, na overleg met de comman
deur van IJzendijke, het detachementdat
nu (op dat moment) uit een sergeant en
zes man bestond, een verdubbeling van
gage te geven. De militairen, die tot nu toe
op kosten van de Staten in de herberg
waren ondergebracht, zouden dan zelf
voor kost en huisvesting moeten zorgen.
De Gecommitteerde Raden stemden hier
mee in, in de verwachting dat de soldaten
niet langer dan volstrekt noodzakelijk op
Hoofdplaat zouden worden gehouden. Op
25 oktober werd het detachement terugge
roepen omdat zij nodig waren voor de ver
dediging van de vesting IJzendijke. Dit was
overigens volgens van Eversdijk geen
bezwaar, want 'de onlusten op Hoofdplaat
schijnen gestilt te zijn'.
Door gebrek aan arbeiders vorderde het
werk aan 's Lands gebouwen zeer lang
zaam.12) Desondanks konden de Edel
Mogende Heren op 26 maart 1785 aan
Coenraad Kaijser opdracht geven de
gereedgekomen kerk te inspecteren. Het
werk aan de pastorie en onderwijzerswo
ning kwam begin 1785 stil te liggen omdat
de aannemer, Pieter Walmeester, in finan
ciële moeilijkheden was geraakt. Het reste
rende werk aan deze gebouwen werd door
de Staten van Zeeland aanbesteed. Aan
nemer werd Johannes Prekel met de ver
plichting het werk in oktober 1785 gereed
te hebben.13)
Kerk voor de rooms-katholieken
Tijdens de bouw van de kerk voor de gere
formeerden richtten in augustus 1783 een
aantal ingezetenen, zowel protestantse als
rooms-katholieke, zich tot de Gecommit
teerde Raden met het verzoek medewer
king te verlenen aan de stichting van een
'bescheiden roomse kerkschuur' op Gene-
raliteitsgrond.14) Zo'n kerk zou veel voor
deel opleveren voor de middenstand in de
Hoofdplaatpolder. De katholieken kerkten
nu te IJzendijke en deden daar dan
meteen hun boodschappen. Bovendien
was het zeer moeilijk katholieke dienstbo
den te krijgen. De Heren Gecommitteerde
Raden waren echter een andere mening
toegedaan. Zij vreesden namelijk dat het
Committimus veel nadeel zou ondervinden
van een kerk voor de rooms-katholieken.
Er ging dan ook meteen een missive uit
naar hun gedeputeerde ter Generaliteit
met het verzoek uit te zoeken of er al een
aanvraag was gedaan voor het stichten
van een rooms-katholieke kerk. Mocht dit
het geval zijn dan werd hij verzocht zijn
uiterste best te doen te bewerkstelligen dat
dit verzoek niet zou worden gehonoreerd.
Al spoedig kwam er bericht uit Den Haag
dat er geen verzoek tot het bouwen van
een kerk voor de rooms-katholieken was
gedaan. Het zou tot 1795 duren voor men,
voor de steeds groeiende rooms-katholie
ke gemeenschap in de Hoofdplaatpolder,
tot de bouw van een kerk te Hoofdplaat
kon overgaan.15)
Predikanten
De hoofdingelanden en alle gereformeerde
inwoners van het partage Zeeland richtten
zich op 5 mei 1785 tot de Gecommitteerde
Raden. Zij meldden dat de kerk 'op goed
gunstig welbehagen van hun Edel Mogen-
den d'Heeren Staaten van Zeeland aldaar
gestigt' thans gereed was, zodat 'de open
bare godsdienst' daarin uitgeoefend kon
worden. Een voorrecht 'waarna de meeste
gelandens en verdere op- en ingezetenen
reeds lang reikhalzende hebben verlangt,
als door de ontoegankelijke wegen
geduurende het wintersaysoen buiten
staat immers niet dan met zeer groote
moeite en merkelijke kosten elders hun
godsdienst te kunnen waarnemen'.16) Zij
verzochten daarom ootmoedig of ze een
eigen predikant konden krijgen. Mocht dit
niet mogelijk zijn, door de 'critique omstan
digheid des tijds' en door het nog niet
gereed zijn van de pastorie, of de Classis
Walcheren dan gemachtigd kon worden
om één keer per zondag een predikbeurt
door een predikant uit de kring IJzendijke
te laten vervullen.17) Op 4 april 1785 had
den de Staten-Generaal namelijk de zorg
voor en het toezicht op de nieuw te vor
men kerkelijke gemeente aan de Classis
Walcheren toevertrouwd. De Classis stel
de onmiddellijk een commissie in om te
bezien welke maatregelen getroffen moes
ten worden om een predikant te kunnen
benoemen. Zolang er geen predikant
beroepen was zouden de dominees uit de
omliggende plaatsen elke zondag één
dienst verzorgen. Zo kon op 29 mei 1785
ds Arnoldus Braam uit IJzendijke het kerk
gebouw 'in tegenwoordigheid van de Hoge
- en Lage Overheid en een aanzienlijke uit
alle oorden toegevloeide schare' de kerk
plechtig inwijden, met een tekst uit 2 Kron.