Een schepping van Coenraad Kaijser: de hervormde kerk te Hoofdplaat 13 De boerderijen, die bijna allemaal tussen 1780 en 1784 werden opgetrokken, ver toonden grote overeenkomsten. De bouwkosten bedroegen per boerderij ongeveer 12.000,-. Overigens genoten de hoofdingelanden gedurende drie jaren vrijdom van accijns over de aan te voeren bouwmaterialen en gereedschappen benodigd voor het stichten van de gebou wen. De aanvoer van materialen kon echter wel eens problemen opleveren. Dit blijkt uit een verzoek, in 1783 ingediend door de hoofdingelanden van Hoofdplaat bij de Staten van Zeeland, om op kosten van de provincie de weg van het dorp naar het haventje te mogen bezanden. Ontstaansgeschiedenis In Zeeuwsch- Vlaanderen is in de loop van de eeuwen veel land aan de zee prijs gegeven, maar ook veel teruggewonnen. Zo was het land van Gaternesse, de zogenaamde Hooge Plaat, rond 1500 verdronken. Aan het einde van de zeven tiende eeuw was het echter weer zo hoog opgewassen dat de Staten van Zeeland in 1704 besloten het voor inpoldering te verkopen. Hierop ontstond verzet want de stad Biervliet, de erven van Jacob Cats, het college van het Vrije van Sluis, de ambachtsheren van Breskens en de Generaliteit waren allen van mening dat zij rechten op deze schorren konden laten gelden1). Ruim drie kwart eeuw bleef de zaak slepende tot de Raad van State en de Staten van Zeeland in 1775 de 'Conventie en Schickinge', waarin het bezit van de in te polderen slikken werd geregeld, ondertekenden. Van het te bedijken gebied, ruim 3363 gemeten, zou het westelijke deel (40 aan de Gene raliteit en het oostelijke deel (60 aan de provincie Zeeland toekomen. De scheiding tussen beide delen, die van noord naar zuid liep, zou worden gevormd door een niet waterkerende scheidingsdijk (de Hoogeweg). Na het in kaart brengen van het te bedij ken gebied en andere noodzakelijke voor bereidingen kon op 12 novenber 1777 te IJzendijke de aanbesteding van de inpol dering plaatsvinden. De totale kosten bedroegen 235.100,- waarvan 135.150,- voor rekening kwam van Zee land en het resterende bedrag voor de Generaliteit. De bedijking, die onder directie van kapitein-luitenant ingenieur Johan Jacob de Freitag stond, verliep, behoudens enige schade aan de nieuwe dijk door twee zware stormen op respec tievelijk 1 januari 1779 en 20 februari 1780, voorspoedig. Reeds in de herfst van 1779 vond de verkaveling plaats in hoofdkavels van tussen de 100 en 150 gemeten en van enige kleine erfjes voor arbeiderswoningen verspreid in de polder gelegen. Op 24 maart 1780 verkochten de Staten van Zeeland de grond die zij in hun bezit hadden, terwijl die van de Generaliteit een jaar later, op 2 maart 1781werd geveild. In de verkoopakte van zowel de Staten van Zeeland als van de Generaliteit stond dat uiterlijk binnen drie jaar na aankoop woonhuizen en schuren op de kavels moesten worden gebouwd. De Lodewijk XVI preekstoel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1996 | | pagina 13