13 'moderne' verbindingen tussen en pijpventielen- zoals pneumatiek of electro-pneumatiek doch uitsluitend mechaniek) de opbouw in werken (het pijpwerk van elk klavier staat in een apart, als zodanig zichtbaar compartiment) enge pijpmensuren (geringe pijpdia- meter in verhouding tot de pijplengte) open pijpvoeten en lage opsneden (de afstand tussen boven- en onderlip van de opening aan de voorzijde van de pup) de afwezigheid van kernsteken (inke pingen in de kern van de pijp) een starre windvoorziening d.w.z. geen schommeling van de winddruk naarmate het luchtverbruik tijdens het spel wisselt met daardoor een strakke klank. Voor de luisteraar worden deze orgels als gevolg van de genoemde kenmerken gekarakteriseerd door een heldere, trans parante, maar tegelijk ook dunne, onflexi bele. weinig vocale, bijna agressieve klank. De aanduiding 'neo-barok' is dan ook misleidend want de klankverwant schap met de echte barok-orgels uit de 17de eeuw, die draagkrachtiger, milder en zangrijker zijn, is minder groot dan de term suggereert. Er is eerder sprake van een nieuw orgeltype met verre historische wortels.3) Blijkbaar heeft de introductie van het nieu we orgeltype - ook in Zeeland - de nodige weerstand opgeroepen. De voorvechters van dat type waren zich dat misschien ook bewust, maar we moeten ook consta teren dat zij in het algemeen weinig moei te hebben gedaan om het publiek op overtuigende wijze te winnen voor de juistheid van de ingeslagen weg. Veelal werden de liefhebbers van de warme, zwoele klanken uit de eerste helft van deze eeuw verguisd en was er sprake van een door felle polarisatie ontstane twee kamp in de Nederlandse orgelwereld. Omtrent de afbraak en verwijdering van diverse orgels doen verhalen met de nodi ge geheimzinnigheid de ronde. Volgens de organist van de Lutherse kerk te Zierik- zee, de heer W. Goudswaard die nog zes jaar na de ramp het Mittenreiter/Schmidt- orgel heeft bespeeld, werd hem de toe gang tot het kerkgebouw ontzegd toen men tijdens de afbraak van het orgel bezig was het pijpwerk naar beneden te gooien. En in het Algemeen Handelsblad van 24 september 1959 verscheen een hetzerig artikel naar aanleiding van de beslissing van de Hervormde Gemeente van Zierikzee om voor de Gasthuiskerk aldaar een nieuw orgel bij de firma Mar- cussen Son te Aabenraa (Denemarken) te bestellen. De (anonieme) schrijver sug gereerde dat het Rampenfonds 350.0004) beschikbaar zou stellen voor de bouw van nieuwe kerkorgels, onder de voorwaarde van de SOC dat de opdrach ten naar één bepaalde firma zou gaan. En dat - aldus de schrijver - terwijl die gelden door het Nederlandse volk zijn samenge bracht met de expliciete bedoeling dat de slachtoffers van de watersnood zouden worden geholpen aan onderdak, meubi lair, enz. De SOC werd aangewreven, dat 'het goed riemen snijden is van ander mans leer'. Wat hiervan allemaal wel en niet waar is lijkt me niet bijster interessant, maar het is wel belangrijk om vast te stellen dat de ontwikkelingen die ik onderzocht, destijds hier en daar al weerstand opriepen. In dit artikel richt ik mij vooral op de vraag in welke gevallen de vervanging van oude door nieuwe orgels ronduit noodzakelijk was dan wel wanneer die vervanging in belangrijke mate werd bepaald door een zeer tijdgebonden (gebrek aan) apprecia tie van bepaalde orgeltypes. Zat er een bepaald beleid achter deze tweede vloed? Het voormalige Rütter-orgel in de R.K. Willibrorduskerk te Zierikzee. (Foto R.K. Willibrordusparochie te Zierikzee)

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1996 | | pagina 17