4 De parochie Waarde Het kerkdorp Waarde heeft zich ontwik keld in de nabijheid van het 13de eeuwse kasteel van de heren van Waarde, waar van de restanten teruggevonden zijn. Op deze plaats of in de directe omgeving moet ook de 12de eeuwse grangia van Ten Duinen gestaan hebben. In het kaart boek van Waarde door Cornelis Smalle- gange uit 1637 heet deze plaats het 'Coolhoff. De dorpskern en het Coolhoff moeten met de 'Kerkhouck' en de 'Mee- se', respectievelijk ten oosten en ten noordwesten ervan gelegen, de oudste bedijking hebben uitgemaakt, begrensd door de Plattendijk in het zuiden en oos ten en de Hoge Weg en de Kerkedijk of Havelozedijk in het noorden en westen. Bij de bodemkartering van dit gebied, die plaats vond na de inundatie van 1953, maar vóór de herverkaveling, werd het vroegere bestaan van deze dijken gecon stateerd. De permanente bewoning van het gebied van Waarde zal ongetwijfeld snel na de vestiging van de cisterciënse'rs op gang gekomen zijn en zich hebben geconcen treerd binnen de eerste bedijking, dus in de omgeving van de grangia. Het tijdstip waarop hier een parochie gesticht is, ken nen we niet. Vermoedelijk heeft dit echter kort na de overdracht door Ten Duinen in 1222 plaatsgevonden, in ieder geval ruim schoots vóór 1251,5) Ook over het kerkgebouw van de pas gestichte parochie Waarde hebben we geen informatie; niet over de plaats en ook niet over vorm en omvang. Het is mogelijk dat het eerste kerkgebouw is opgetrokken in de directe nabijheid van de grangia. Het kan echter ook de plaats van het huidige kerkgebouw zijn. Bewij zen of concrete aanwijzingen die één van beide veronderstellingen ondersteunen zijn tot nu toe niet bekend. De huidige kerk en toren Van de laat-middeleeuwse kerken op Zuid-Beveland zijn de hallenkerken veruit in de minderheid; voorzover we weten zijn dit alleen de kerken in Waarde, Baarland en Wemeldinge. Deze vorm is nooit popu lair geweest op het eiland. Het enige voor beeld dat in aanleg dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw, staat in Waarde. Direct bij de bouw van de toren, ergens rond 1400, is rekening gehouden met een tweebeukig hallenschip. Een driebeukig schip ligt meer voor de hand, vandaar waarschijnlijk dat op de meeste plaatsen waar we over de kerk van Waarde lezen, een driebeukig gebouw wordt genoemd. Hiervoor is evenwel geen enkel bewijs Gezicht op het dorp Waarde. Gravure 18de eeuw. (RAZ ZG Zl 11-1646) nen ertoe over om haar Waardse bezit - uitgezonderd de leenheerschappij en het tiendrecht- van de hand te doen. Op dat moment waren er vermoedelijk ongeveer 650 gemeten van Waarde ingepolderd. De reden van deze ingrijpende handeling is niet helemaal duidelijk. De cisterciën- sers gingen er in het algemeen niet gauw toe over om een min of meer afgeronde exploitatie met grangia prijs te geven en zeker niet een abdij die op het hoogtepunt van haar expansie stond, zoals Ten Dui nen omstreeks 1222. Het zou kunnen zijn dat de abdij met het vrij komende kapitaal en mankracht haar aandacht meer wilde concentreren op het gebied aan de over zijde van de Honte, om daar in de Vier Ambachten een groter aaneengesloten complex te gaan exploiteren. Het ligt ech ter meer voor de hand dat de steeds erger wordende uitdagingen van heren, die meenden aanspraken op Waarde te kun nen doen gelden waartegen de abdij op den duur niet opgewassen was, de door slag hebben gegeven. Kopers waren Wolfert, zoon van Wisse van Burgh, en Dankert en Hugo, zonen van Willem van Welle, voor een totaal bedrag van 1300 mark. Financieel gezien werd de verkoop allerminst een succes. Met de niet kapitaalkrachtige kopers heb ben zich een reeks van jaren problemen voorgedaan. Na 1222 bezat de abdij in Waarde dus nog de leenheerschappij en het tiend recht. De plaats die vóór 1187 de heer van Breda in de leenhiërarchie had inge nomen, werd na 1222 bezet door Ten Duinen, terwijl Wolfert van Burgh en Dan kert van Welle op de plaats kwamen, die vroeger Arnulf van Rilland innam. Deze beide noemden zich al in 1223 heer van Waarde. In 1251 werden de rechten van Ten Duinen in Waarde door een scheids rechterlijke uitspraak nog eens nader omschreven. De heren van Waarde van dat ogenblik, namelijk Jan van Waarde, zoon van heer Wolfert van Burgh, en Dirk, zoon van Dankert van Welle, en zijn broers, blijken Waarde in leen te houden van Ten Duinen en mogen het niet verko pen of op een andere manier vervreem den dan met toestemming van de abdij. Behalve dat de financiële kwestie met de kopers zich lang voortsleepte, ondervond Ten Duinen door haar verkoop van Waar de ook nog moeilijkheden van de heren van Breda. De reden hiervan is wel te begrijpen. Hun voorvader had indertijd voor zijn zielenheil zijn rechten op Waarde aan de abdij geschonken en nu zagen zij deze rechten aan derden, aan leken nog wel, verkwanseld, zonder dat zij er in gekend werden. Scheidsrechters stelden in 1229 Gillis van Breda echter in het ongelijk en oordeelden dat uit de schen kingsoorkonde duidelijk bleek dat destijds de heren van Breda geen enkel recht voor zich behouden hadden. Toch bleek het zelfs in het derde kwart van de 13de eeuw nog tweemaal noodzakelijk dat de heren van Breda afzagen van hun rechten en Ten Duinen in het bezit van Waarde bevestigden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1996 | | pagina 4