7 eeuw is voor ons niet altijd even duide lijk.18 Hoewel het beeldhouwwerk van Van Nooyen niet de hoge kwaliteit van Wapperom haalt, krijgt men niet de indruk dat hij een ondergeschikte rol speelde in de samenwerking met de Hagenaar. Hij werkte 'met en benevens' Wapperom aan de tombe, zoals het in een van de docu menten heet. De zeer hoge betaling die hij ontving, wijst daar ook op. Dat Van Nooyens kracht niet op het figu ratieve vlak lag blijkt, dunkt mij, uit de twintig tekeningen die hij voor het album van Willem van der Lely maakte. De in grijs uitgevoerde grafmonumenten van Schouwen-Duiveland laten Van Nooyen zien als een kundig architecturaal teke naar; de figuren zijn uiterst zwak.19 Rond uit onbegrijpelijk is het dat Van Nooyen zich op deze tekening van Mogge's tombe als ontwerper en uitvoerder affi cheert. Het grafmonument zelf is niet gesigneerd. Over het algemeen dragen de grafmonumenten waar Wapperom aan meewerkte mede zijn naam. Daarom ver rast de anonimiteit van Dreischor. Daar Van Nooyen verantwoordelijk was voor de afwerking ter plaatse, kan men zich afvra gen of hij opzettelijk Wapperoms naam wegliet. Of was het gebruikelijk dat dege ne die de eindverantwoordelijkheid had, zich ook als 'maker' beschouwde? Hoe dit ook zij, Van Nooyen ging, naar onze maatstaven, ten onrechte de geschiede nis in als enige maker van de tombe. Eindafrekening Het laatste document dat nieuw licht werpt op het grafmonument van Pieter Mogge, is een eindafrekening gedateerd 15 juli 1766. Het is een décharge voor de inmiddels overleden Jacob de Witte van Eikerzee. De tombe heeft uiteindelijk 15.168,- gekost, terwijl door de erfge namen een bedrag van 13.300,- was gereserveerd. Aan Mattijs van Nooyen werd volgens zijn rekening 6.678,- betaald. De rekening van Antoni Wappe rom viel een stuk hoger uit dan was begroot, namelijk 9.962- (begroot was 6.400,-). Na een lange briefwiseling met de beeldhouwer wordt die rekening teruggebracht tot 8.362,-. In de eindafrekening valt naast kleinere bedragen, zoals reis- en notariskosten, een bedrag van meer dan 100,- op voor Reijnier van Heemskerk. Van Heemskerk was rector aan de Latijnse school, hij kende Mogge waarschijnlijk persoonlijk; hij was verantwoordelijk voor het opstellen van de inscriptie 'en verdere ten desen op sig genomen moeijte.'20 Alles bij elkaar liep het verschil met het Grafmonument van W.M. van Nassau-la Lecq in de N.H. kerk te Ouderkerk aan de IJssel (foto C.E. Zon- nevylle-Heyning) begrote bedrag uiteindelijk op tot een klei ne 2.000,-. Dit werd betaald uit de revenuen van het grootste legaat van Mogge, dat voor de stad Zierikzee ten behoeve van de academie. Deze oplos sing doet in eerste instantie vreemd aan, daar toch de erfgenamen ex testamento veroordeeld waren tot het betalen van de kosten voor de tombe. Maar Zierikzee - zo goed bedeeld door de overledene - had reden eveneens een aandeel in het gedenkteken te leveren.21 Stijl en iconografie De grafkapel van de ambachtsheren van Dreischor werd ten behoeve van de gebroeders Ockersse in de achttiende eeuw in de zuidbeuk van de Adriaanskerk ingericht. De vloer is verhoogd om ruimte te bieden aan de grafkelder eronder. Er is een raam in de kapel en het houten gewelf is beschilderd met allegorische figuren. De kapel kan met een smeedijze ren hek worden afgesloten. De traditie wil dat het monument voor de gebroeders Ockersse door de langst levende broer, Johan (gestorven in 1742), aan de Haagse beeldhouwer Nicolaas Seuntjes is opgedragen. Maar Nicolaas overleed al in 1727. Dus nog vóór de eerst gestorven Cornelis Ockersse (1728). Het lijkt het meest waarschijnlijk dat Johan de kapel na het overlijden van zijn broer en vóór zijn eigen dood (1742) heeft doen oprichten. Mogelijk zijn Hen drik, Hermanus of Mattheus Seuntjes, allen broers van Nicolaas en eveneens steenhouwers, verantwoordelijk voor de Ockersse-tombe. De tombe in Lodewijk XlV-stijl bevindt zich op de centrale plaats van de kapel. Mogge's wens om in de grafkapel van zijn ooms te worden begra ven, dateert van 1743 toen hij zijn testa ment maakte. Dit was kort nadat hij de heerlijkheid Dreischor van zijn oom Johan had geërfd. Mogge's tombe, in Lodewijk XV-stijl, her innert in de verte aan het monument van de heren Ockersse. Men vergelijke de beide voetstukken met de inscripties in het midden, de plaats van de sarcofaag en de flankerende, staande beelden. Ook doet Mogge's tombe denken aan het graf monument van Franpois van Bredehoff door vader en zoon Van Baurscheit in 1723 te Oosthuizen opgericht. Het zijn de architecturale achterwand, een zittende figuur die het medaillonportret vasthoudt, de aan linten opgehangen kwartierwa pens en vooral de vrijwel identieke afslui tende griffioenengroep die verwantschap tonen. Zolang wij echter Van Baurscheits ontwerp voor Mogge's tombe niet terug gevonden hebben, kan niet veel meer over zijn eventuele invloed op het uitein delijke monument gezegd worden. Natuurlijk herkennen we in het grafmonu ment vooral het handschrift van Maas/ Wapperom. Men vergelijke bijvoorbeeld de urn met slang en eikenloof boven de dood in Dreischor met hetzelfde motief te Ouderkerk aan de IJssel, waar de Haag se beeldhouwers gezamenlijk tot 1757 aan werkten. Ook de putti in beide monu menten laten veel overeenkomst zien. Aan de uitstekende iconografische studie van Van Dael over het grafmonument in Dreischor is, ook door de vondst van het bestek waarin de betekenis van de beel den wordt beschreven, weinig toe te voe gen. De twee staande vrouwenfiguren verbeel den, volgens het bestek, de Voorzichtig heid en de Matigheid, terwijl de zittende beelden de deugden Liefde tot de naaste en Barmhartigheid weergeven. Men zou, gezien de beschrijving en het feit dat de deugden meestal als vrouwen worden weergegeven, hier twee zittende vrouwen verwachten. Maar de rechterfiguur is onmiskenbaar een gehelmde man. Van Dael ziet er Mars in. Hij interpreteert de groep als Venus en Mars en besluit uit hun attributen dat zij de deugden Liefde en Goedheid (of Medelijden) symbolise ren. Merkwaardig is dat op drie achttien- de-eeuwse tekeningen van de tombe van

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1997 | | pagina 11