13
kenbaar. Uit een bewaard gebleven teke
ning is bekend hoe het kerkje was inge
richt. Zonder enige vorm van portaal werd
een ondiepe rechthoekige ruimte betre
den, die bestond uit een smalle linker-
beuk achter drie pijlertjes en een brede
rechterbeuk. Op de flank een preekstoel
en in de as het altaarpodium. De vormge
ving van de ruimte moet primitief geweest
zijn. Het is begrijpelijk dat men met dit
kerkje maar matig was ingenomen. In
1821 werd een beroep op het Rijk
gedaan om financiële bijstand. De toen
verleende subsidie was maar net vol
doende om het hoognodige te verbeteren.
Aan onderhoud werd blijkbaar niet al te
veel gespendeerd. In 1841 bleken de
daken, loden goten en 'spanplaten' er
slecht aan toe te zijn, de ramen en een
gedeelte van de vloer waren geheel ver
teerd. De gemeente kon de jaarlijkse
onderhoudskosten niet meer opbrengen.
Daarenboven was het gebouw voor de -
inmiddels ongeveer tweeduizend - kerk
leden veel te klein geworden (daarbij
moeten wij ervan uitgaan dat de door de
rooms-katholieken verworven Barbara-
kapel, die hiervoor al even ter sprake
kwam, wegens bouwvalligheid buiten
gebruik was). Het kerkje aan de Blauwe
Dijk was dus ronduit te klein.
Het kerkje had, na aftrek van het portaal,
de zijgangen en het altaar, een grondop
pervlak van 265 vierkante ellen, wat, met
de galerijen van 67 vierkante ellen, een
plaatsruimte van 332 vierkante ellen ople
verde. In de stukken wordt nog steeds de
lengtemaat in ellen opgegeven. Sinds
1820 was de el gelijk aan de meter. Het
gebouwtje kon naar de gewone bereke
ning van drie staan- en zitplaatsen op
elke vierkante el, 996 personen bevatten,
volstrekt onvoldoende voor 1.980 perso
nen, waarbij nog rekening moest worden
gehouden met een steeds toenemend
aantal leden, onder andere in verband
met het in de stad aanwezige garnizoen.
Door het stedelijk bestuur was toege
stemd in een verbetering en verfraaiing in
de vorm van het effenen van het voor
plein voor de kerk en bovendien, in ver
band met de reinheid, een aangeslibd
gedeelte van de in de nabijheid gelegen
dok te vullen en als voorplein te beplan
ten. Dit nam niet weg dat het gebouw
zich in een uithoek bevond: het godshuis
lag immers in een hoek van de stad 'ver
schoven', het lag op 'een der onaange
naamste, ja walgelijkste plaatsen' en kon
daardoor als 'ongenaakbaar' beschouwd
worden. In plaats van luister bracht dit
gebouw veeleer oneer aan de godsdienst.
Een taal die er niet om liegt.
Niet te ontkennen was dat het gebouw
veel te wensen overliet. In het kort ging
het om herstel, vergroting van de ruimte
en een betere 'standplaats'. Koning Wil
lem II had zich op 23 augustus 1841 bij
zijn bezoek aan Middelburg kunnen over
tuigen van de onhoudbare toestand. Zijne
Majesteit werd bij die gelegenheid opge
wacht door pastoor Toornent in het voor
malige schuilkerkje, die niet zal hebben
nagelaten hem het onhoudbare van de
toestand uiteen te zetten.0
Er zijn gegevens bewaard van diverse
plannen om de kerk te verbeteren. Daar
bij zou een subsidie van het Rijk uitkomst
moeten brengen omdat de gemeenschap
nog niet een kwart van de onkosten tot
de kerkbouw zou kunnen bijdragen.
Twee plannen
om het kerkje te verbeteren
Het eerste plan gaf wel enige uitbreiding,
maar was wat inrichting en vormgeving
betreft bijzonder primitief. Het hield onder
meer in het aanbrengen van een geheel
nieuwe voorgevel en passende deur en
'kerklichten'. Met dit laatste zullen de
ramen ter weerszijden van de ingang zijn
bedoeld. De kosten komen totaal op
ongeveer 10.000,-. De ruimte zal wor
den vergroot tot 398 vierkante ellen, vol
doende voor 1.188 plaatsen. Wij zien een
gaanderij rechts onder, waarvoor de
armenhuisjes (a) op de tekening geheel
en een klein gedeelte van de kosters
woning en van een particulier woonhuis
(respectievelijk op de tekening b en c)
ook voor een deel moeten worden opge
offerd. Achter de preekstoel is een
afscheiding gedacht, waarachter plaats is
ingeruimd voor 'bochten'. Voorts komt er
een portaal aan de Kalkstraat.
Een tweede plan is bewaard gebleven,
waarbij gestreefd is om het gebouw te
maken tot een wezenlijke kerk met een
regelmatige kerkgevel en vervolgens een
portaal tussen de entree aan de straat en
het ruim der kerk. De beschikbare ruimte
achter de gevel, die rechthoekig gezet is
ten opzichte van de kerkruimte, is maxi
maal benut voor een regelmatig kerkschip
van vijf vakken met gelijklopende zijbeu
ken. Het plan geeft een grotere uitbrei
ding van de kerk te zien. De ruimte wordt
416 vierkante ellen, voldoende voor 1.248
personen. De kosten worden geschat op
25.000,-. Er moet een nieuwe kosters
woning komen (d). De armenhuisjes (a en
c) moeten worden aangekocht.
Een plan om op dezelfde plek
een nieuwe kerk te stichten
Er is ook een radicaler plan gemaakt voor
nieuwbouw: hetzelfde model, maar met
grotere afmetingen en betere voorzienin
gen bijvoorbeeld voor de sacristie. Bij dit
verdergaande voorstel zou een geheel
nieuwe kerk ontstaan met een oppervlak
te van 500 vierkante ellen, waarbij geen
gangen enzovoort gerekend worden,
geschikt voor 15.00 personen. De kosten
worden geschat op 32.000,-. Deze kerk
zou rechts van de pastorie gesticht moe
ten worden. De indeling van de nieuwe
kerk doet denken aan die van plan twee.
De sacristie bevindt zich nu links en
rechts van het groot altaar. 'Lokatie' e zal
bij plan drie ingenomen worden en ook f,
waarover de gemeente eveneens de
beschikking heeft.
Alle drie suggesties worden afgeslagen.
Het stadsbestuur wilde wel medewerking
verlenen aan de bouw van een kerk op
een andere plaats, namelijk op de Kou-
steense Dijk, toen een onbewoonde
stadskaai, waarvoor zij kosteloos grond
zou afstaan. De kerk zou dan op een
ruim open terrein komen te liggen tot sie
raad van de stad in een voornaam deel
van Middelburg, zo werd gezegd. De
stadsregering had niet over meer in het
centrum gelegen terreinen de beschikking
of verder grond die zij missen kon, behal
ve wanneer zij die uit handen van particu
lieren kon krijgen.9
Alles overwogen hebbende adviseerde de
gouverneur van Zeeland, Van Vreden-
burg, aan de directeur-generaal voor de
zaken van de rooms-katholieke eredienst
op 9 juli 1842 het derde plan te laten uit
voeren. De pastoor en de koster zouden
dan naast of bij de kerk gehuisvest zijn.
Het kerkbestuur behoorde niet te 'keurig'
te zijn wanneer zij haar wens wil uitvoe
ren, te meer daar ongeveer het gehele
bedrag door het Rijk gefinancierd moest
worden, zo was hij van mening.
Desalniettemin bleef het hoofdbezwaar
dat er geld zou worden besteed aan een
kerkgebouw in een onmogelijke uithoek
van de stad. Hel zal dan ook menigeen
voldoening hebben gegeven dat de
rooms-katholieke gemeente niet over de
brug kwam en dat van deze plannen werd
afgezien.10
Ondanks die moeilijke financiële situatie
bleef het kerkbestuur alert op de moge
lijkheden om een beter gebouw te krijgen,
en, vooral ook, op een betere plaats. Het
heeft gepoogd om het terrein te kopen
waarop de oude Sint-Pieterskerk had
gestaan (afgebroken in 1834) om op die
plaats een nieuw kerkgebouw neer te zet
ten voor de steeds uitbreidende gemeen
te. De kerkvoogden van de Nederlands-
hervormde gemeente wilden het terrein
niet verkopen omdat er ten tijde van de
aanvraag nog niet lang geleden begraven
was." Dat gaven zij althans op als motief.