uren die hem ter beschikking stonden de
vier, zes of acht schilderingen op de nog
natte pleister aan te brengen. De regel
was immers dat de dode werd begraven
op de dag van overlijden of daags daar
na. De grafkuil moest worden gegraven,
de zijwanden van het graf gemetseld en
bepleisterd voor de schilder kon begin
nen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kel
ders van tevoren, tijdens het leven,
besteld en gereedgemaakt werden, zoals
vaak het geval was voor bovengrondse
monumenten en zerken. Integendeel, een
paar maal treft men deuken en groeven
aan in de pleisterlaag die veroorzaakt
kunnen zijn vóór of tijdens het begraven,
voordat de massa voldoende hard was.9
Neergedropen verfsporen bevestigen hier
en daar de vluchtige aard van het werk.
Trouwens, ook de frescotechniek zelf
maakte snel werken noodzakelijk. De
grondlaag wordt gevormd door de
bepleistering van kalkmortel. Op de verse
kalklaag wordt geschilderd met natuur
lijke, minerale verfstoffen. De chemische
omzetting van het bindmiddel tot calcium-
carbonaat geeft een samenhangende
verflaag. De twee lagen zijn doormengd
en er is geen scherpe scheidingslijn tus
sen de pleisterlaag en de verflaag. De
carbonisatie van de pleisterlaag vindt
plaats binnen de 24 uur. Het schilderen in
fresco is dus gebonden aan de tijdslimiet
van de chemische omzettingen. Daardoor
is het ook niet mogelijk om veranderingen
aan te brengen. Het pleisterwerk blijft
maar één dag voldoende vochtig en er
moet dus zonder meer snel gewerkt wor
den. Dit moeten we goed in het oog hou
den als we een oordeel uitspreken over
deze schilderingen.
Buitendien mocht de schilder tijdens zijn
werk geen steun zoeken tegen de nog
niet hard geworden grafwand. En bij licht
moest hij werken. Een anderhalve meter
beneden de kerkvloer, in een smalle ruim
te waar zelfs overdag nauwelijks licht
genoeg was, zeker gedurende de donke
re winterperiode, 's Nachts, wat waar
schijnlijk meestal noodzakelijk was, bij
flakkerend kaarslicht. De soms minder
geslaagde afwerking van de schilderingen
vlak boven de bodem van het graf wijst
op het werken onder ooghoogte, geknield
of in hurkhouding. Soms is in de bodem
van een graf geroerde grond aangetroffen
met daarin mortel- en kleurresten. Moge
lijk maakte men in die gevallen een kuil
om dieper te staan of zitten tijdens het
schilderen.
Verder is een merkwaardige consequen
tie van deze categorie van schilderingen,
dat zij na het sluiten van het graf voor
goed aan het menselijk oog waren ont
trokken. Dit betekende tevens dat de -
over het algemeen steeds terugkerende -
motieven dus niet meer tot voorbeeld
konden dienen voor een volgende gele
genheid. Dit maakt het gebruik van typen,
sjablonen van papier of later van hout
aannemelijk. Zij werden aan de vochtige
pleisterlaag gehecht en overgetrokken. In
de regel werd begonnen met het inkras
sen van de hoofdlijnen, daarna werden
de kleurvlakken opgebracht met een hard
penseel, ten slotte vond de afwerking
plaats door forse zwarte contourlijnen aan
te brengen. Als gevolg van het haastige
werk loopt de contour soms gedeeltelijk
buiten of binnen het kleurvlak. Overigens
zijn de modellen, voor zover toegepast,
soepel behandeld. Het werk geeft blijk
van ambachtsvaardigheid, hier en daar
van meesterschap. Ondanks de indruk
van gelijkheid zijn geen twee voorstellin
gen precies hetzelfde. Er zijn vrij grote
kwaliteitsverschillen, maar men kan over
het algemeen de kunstenaarshand her
kennen. De anonieme 'beildescrivers' ver
dienen onze oprechte bewondering.10
De schilderingen zijn aangebracht met
mineraalverven, de anorganische zoge
naamde aardverven, zoals rode en gele
okers, azuriet voor blauw en voor het
zwart zowel verpulverde houtskool als
beenderzwart.
Motieven en afbeeldingen
Wat waren de motieven om de grafschil
deringen te laten aanbrengen? De
belangrijkste reden en tevens de meest
voor de hand liggende verklaring is dat
men in het graf, wachtende op de dag der
opstanding, zich beschermd wilde weten
tegen boze invloeden. Maar waar de
Schets van de bouwperioden en de ligging van de beschilderde graven in de Sint-Baafskerk. {Zie H.E. s'Jacob, Beschilderde middeleeuwse grafkelders te Aardenburg en Sluis, in Bulle
tin van de KNOB, jaargang 8, 1955, en J. van Hinte, 1000 jaar Sint Baafs Aardenburg, Aardenburg, 1974)