6
Madonna gezeten op een gemetselde bank. Aan haar linkerzijde staat het kind Jezus op haar school. De korte zijden
van de zetel wijken, naar de middeleeuwse opvatting van de ruimtelijke weergave, perspectivisch uiteen.
Wierookvatzwaaiende engel op de lange zijde van een graf. Leliekruisen en Griekse kruisen, op de balken herkruist.
se kunst wordt in Vlaanderen in de twee
de helft van de dertiende eeuw de nieuwe
strekking ingevoerd. Ook in de grafschil
derkunst krijgt dit gestalte. De Madonna
in het graf is de 'advocata nostra' die bij
haar zoon bemiddelt voor het zieleheil
van de overledene. Zij wordt nu voorge
steld als de medewerkster aan het verlos
singswerk van de mensheid.
De lange zijden van de graven worden
gesierd met een verscheidenheid aan
voorstellingen: de H. Catharina en de H.
Barbara als de noodhelpsters der ster
venden, andere heiligen, met een wie
rookvat zwaaiende engelen en een ver
scheidenheid aan kruisen, al of niet her-
kruist, vogels, bloemen en ranken. In
geval van de wierookvatzwaaiende enge
len {meestal één engel per kant) zwaait
de ene engel in de richting van de kruisi
ging en de andere in de richting van de
Madonna als eerbetuiging. De engelen
hebben in de graven, als doden- of zie
lenbegeleiders, de functies overgenomen
van de priesters, diakens en acolieten. Zij
prolongeren het begrafenisritueel tot over
de aardse grenzen. Ze nemen de taken
over van de 'ecclesia terrena': kaarsen
dragen, bewieroken, wijwater sprenkelen.
Zij verwelkomen de zielen in de hemel
('In paradisum deducant te Angeli') en
zwaaien met hun wierookvaten terwijl ze
de gebeden aan God opdragen. De taak
van de kerk houdt niet op bij de laatste
bewieroking en besprenkeling van het
graf, maar ter intentie van de overledene
worden voor zijn zieleheil ook nog missen
opgedragen. Sinds het einde van de
twaalfde eeuw komen wierookvatzwaai
ende, kaarsdragende en wijwatersprenke-
lende engelen reeds voor op grafzerken
en graftombes. Het ligt dus voor de hand
dat we deze motieven ook aantreffen in
de ondergrondse grafversiering.11
We dienen ons te realiseren dat sommige
aangebrachte motieven louter decoratief
kunnen zijn. In een aantal gevallen is de
uitleg over de betekenis van de voorstel
lingen beslist niet eenduidig.
Ouderdom van de graven
Een juiste datering van de graven is
moeilijk. Er zijn, zoals dat op verschillen
de plaatsen in Brugge wel het geval was,
in of boven de grond geen inscripties
aangetroffen. Het is ook onmogelijk dat
louter op stilistische gronden een
betrouwbare en nauwkeurige datering
kan plaatsvinden. Wel is zeker dat de
datering niet voor het merendeel om
streeks 1300 is, zoals wel wordt gesteld,
maar vanaf 1300 tot volop in de zestiende
eeuw toe. Overwegend kunnen de Aar-
denburgse graven geplaatst worden in de
veertiende en vijftiende eeuw. Bij de (glo
bale) datering van oud metselwerk gaat
men nogal eens af op de afmetingen van
de gebruikte bakstenen. De keldertjes zijn
niet overwegend gemetseld van grote
kloostermoppen maar vertonen een grote
variëteit, voor zover te controleren gaan
de van 32/30 x 13 x 8 cm tot overwegend
25-27 cm lengte. Dit geeft niet veel hou
vast, temeer ook omdat de maten moeilijk
te bepalen zijn. Van binnen zijn de kelder
tjes gepleisterd, van buiten zijn ze in
betonnen omhulsels gevat. Opmerkelijk is
dat nergens in de gevonden exemplaren
sprake was van een gemetselde bodem,
wel in alle gevallen van een gemetseld
tongewelf. De graven zijn merendeels tra
peziumvormig, dat wil zeggen dat ze naar
het voeteneind versmallen. De lengte van
een graf varieert, maar gemiddeld zijn ze
toch wel twee meter lang. Op de bodem
van het graf bevinden zich dikwijls twee
bakstenen dwarsmuurtjes waarop de
doodskist stond.
Er werden in totaal in de graven tientallen
skeletten en skeietresten aangetroffen. In
een aantal gevallen bleken in een graf
restanten van meer dan één skelet aan
wezig. Ook werd een grafkelder gevon
den die zeker tweemaal na de oorspron
kelijke beschildering opnieuw was
bepleisterd en beschilderd geworden. Het
grootste deel van de skeietresten werd
door de heer J. van Hinte, door de Rijks
dienst voor het Oudheidkundig Bodemon
derzoek belast met het kopiëren van de
grafschilderingen, meegegeven met prof.
J. Huizinga, afd. fysische antropologie
van de Rijksuniversiteit te Utrecht.12