Slot In totaal zijn in de Sint-Baafs ongeveer dertig grafkelders blootgelegd, allemaal gemetseld van baksteen en met een eveneens gemetseld tongewelf afgedekt. De eenpersoons keldertjes zijn dikwijls en bloc aan elkaar gemetseld. Veertien van deze grafkelders zijn geheel of gedeelte lijk uit de bodem gelicht nadat deze eerst aan de buitenkant met gewapend beton waren versterkt. Van de niet gelichte gra ven zijn er een aantal niet beschilderd. Op één van de in de kerk staande exem plaren is een gedeelte van het tongewelf weer aangebracht. Dit om de constructie hiervan te laten zien. De conservering van de boven de grond staande grafkelders en wandfragmenten in de jaren vijftig blijkt uitermate goed uit gevoerd te zijn. Een in 1993 uitgevoerde inspectie toonde aan dat van een 'bijna perfecte' conditie kon worden gesproken. Van groot belang bleek te zijn dat er bij de conservering rekening is gehouden met het zout in het cement. De keldertjes zijn 'ontzout', zodat vocht weinig of geen kans heeft gekregen. Ook de angst dat de kleuren veel zijn teruggelopen, is gro tendeels misplaatst. Straalverwarming tij dens kerkdiensten en concerten is er de oorzaak van dat de na de oorlog opge brachte vernislaag iets bruinig is gewor den. Belangrijkste aspect is echter dat de omstandigheden in de Sint-Baafs verras send goed blijken te zijn. Zo beschikken wij in deze geografische uithoek van Zeeland over iets heel bijzon ders: de fraaiste collectie middeleeuwse grafschilderingen in de Noordelijke Nederlanden! Ze waren niet bestemd voor de ogen van bezoekers, maar dien den om de overledenen te beschermen tot de dag der opstanding. Echter, de hedendaagse bezoeker die er oog voor heeft, zal er meer dan oppervlakkig en met grote verwondering kennis van nemen. 1H.J.A. van den Bossche, 'De Sint-Bavokerk le Aar denburg in de eerste helft van de XIIle eeuw,' in Bulletin van de Stichting Oude Zeeuwse Kerken nr. 6 (maart 1981), p. 13-19. 2 Ten onrechte wordt in verschillende publicaties gesproken over sarcofagen. Een sarcofaag is een stenen doodskist, gehouwen uit één blok steen (meestal zandsteen). De deksel is, evenals de kist zelf, iets trapeziumvormig. De grafkelders waar het in dit artikel over gaat, zijn gemetseld uit baksteen en voorzien van een even eens gemetseld tongewelf. Ze behielden voorals nog, zoals de oudere sarcofaagtypes, de trapezoï- de vorm. De gelichte graven hebben wel het aan zien van een sarcofaag gekregen door de secun dair aangebrachte betonnen mantel en de cementen vloer. 3. De meest betrouwbare bron ter bestudering van het nu niet meer zichtbare materiaal (met name wat de oorspronkelijke kleuren aangaat) zijn de door J. van Hinte zeer accuraat vervaardigde gekleurde calques. Dit materiaal bevindt zich in het archief van de Rijksdienst voor het Oudheid kundig Bodemonderzoek te Amersfoort. In zijn artikel 'Symbolen in grafschilderingen' schreef Jan van Hinte: 'Wie honderden uren heeft moeten doorbrengen in nauwe grafkeldertjes, om van de religieuze afbeeldingen aan de binnenkant ervan nauwkeurige copieën te maken, heeft daar mee ook veel tijd gehad om na te denken waarom die grafschilderingen daar werden gemaakt.' 4. ArchiefZeeuwsch Genootschap der Weten schappen, jaargang 1935, p. XV-XVIII. 5. Het vroegere dorp Hannekenswerve lag twee kilo meter ten oosten van Sluis. De kerk werd in de Tachtigjarige Oorlog verwoest. Over de restanten werd na 1648, de Vrede van Munster, een zeedijk 6. In het midden van de veertiende eeuw telde Brug ge als een der grootste steden van Europa ca. 35.000 inwoners. Aardenburg was toen met zijn 6 a 7 duizend inwoners een stad van aanzien en van groot economisch belang. Vooral de laken nijverheid bloeide zeer. 7. Er bestond een correlatie lussen de demografi sche ontwikkeling van de twaalfde en dertiende eeuw en de opgang van het begraven in gemet selde graven. De felle klassenstrijd leidt dan tot het oprichten van beroepsverenigingen (gilden) die een grote invloed hebben uitgeoefend op het cere monieel rondom de begrafenis. Het slichten van eigen kapellen in de kerken door de gilden, de bepalingen tot het verplicht bijwonen van de 'vlgi- liae cadaverum' (al biddende bij het lijk waken) en begrafenis van een overleden lid door de andere gildebroeders waren van groot belang. De kerk zag in de op gang gekomen ontwikkeling een rijke bron van inkomsten. De gotische kerken, een product van de dertiende eeuw, stelden koor kapellen en zijaltaren ter beschikking voor private misstichtingen. De glasschilderkunst en ook de muurschilderkunst werden in nieuwe banen geleid. Deze kunst van de kerkvensters en de muurschil deringen zal trouwens, samen met de miniatuur kunst, model staan voor de inwendige grafbeschil dering. De frescoschilderkunst was als wandschil derkunst reeds voldoende tot wasdom gekomen om zonder noemenswaardige moeilijkheden ook ondergronds te worden toegepast. Vanaf het midden van de dertiende eeuw was Brugge een groot textielcentrum en internationale handelsstad, waar de zich snel ontwikkelende bedelorden sterk vertegenwoordigd waren. De Brugse bedelbroeders, die hun studies voltooiden aan een 'studium' van hun orde in Parijs, waren goed gevormd om bij hun terugkeer in Brugge en op andere plaatsen in Vlaanderen de gotische muurschilderkunst af te stemmen op de dodenlitur- gie. Bij de bovengrondse grafsculptuur was dit trouwens reeds gebruikelijk. 8. Een indirecte thematische beïnvloeding is niet uit gesloten, denkend aan het veelvuldig voorkomen van het Jeruzalemkruls. De grafstructuur, bepleis tering en beschildering incluis, zijn echter niet rechtstreeks geïnspireerd op het oosten. De chris telijke grafschilderkunst is in oorsprong zo oud als het christendom zelf. De catacomben te Rome en op andere plaatsen zijn hiervan de voorbeelden. 9. In de gemetselde graven te Aardenburg werden de doden veelal in een doodkist in de grafkelder geplaatst. In Hannekenswerve bleek deze wijze van begraven een uitzondering te zijn. Hier zullen dus de meeste doden op een plank zijn begraven. Ook zijn hier enkele malen resten van stro aange troffen, zodat in die gevallen begraving op stro voor de hand ligt. 10. Wie waren de grafschilders? Afgezien van een paar namen die bekend zijn uit de zestiende eeuw, is de grafschilderkunst overwegend een anonieme kunst gebleven. In de Middeleeuwen was de kun stenaar op de eerste plaats een ambachtsman die in aanmerking kwam voor alle werk: het schilderen van processievaandels, het schilderen van het torenuurwerk, enz. Een zekere specialisatie in de muurschilderkunst ligt wel voor de hand, zoals dit ook geldt voor de glasschilderkunst en de boek verluchting. Door het feit dat de grafschilderingen onroerend zijn door de bestemming is de geografi sche localisatie precies bepaald. Toch is het opval lend dat de grafschilderingen zo'n homogene groep vormen en in stilistisch opzicht sterk op elkaar lijken, ook in niet dicht bij elkaar gelegen vindplaatsen. De grafschilders, aan wie geen vrije interpretatie kon worden toegestaan, zullen dik wijls gebruik gemaakt hebben van bestaande modellen. De miniaturisten beschikten ook vaak over modelboeken. Deze modellen vormden een archetype dat de grondslag werd voor een lang durige iconografische traditie. W.P. Dezutter is van mening dat de meeste graf fresco's uit de vrije hand werden geschilderd, dus niet met behulp van sjablonen. 11Het is vooral J. van Hinte die ons in zijn publica ties uitgebreid informeert over de symbolische betekenis van vrijwel alle afbeeldingen. Binnen het kader van dit artikel is het niet mogelijk om uitvoe rig op dit aspect in te gaan. 12. Gegevens over skeletresten uit Aardenburgse beschilderde graven werden gepubliceerd in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen: A.J. van Bork-Feltkamp, Anthro- pologica uit de oude Zeeuwsche begraafplaatsen, in ArchiefZeeuwsch Genootschap der Weten schappen, jaargang 1965, p. 21-23, 43, 48, met fig. 1. J. van Damme, Schilderingen voor de eeuwigheid, in Provinciale Zeeuwse Courant, 14 januari 1994. W.P. Dezutter, De beschilderde middeleeuwse grafkel ders in Zeeuwsch-Vlaanderen, onuitgegeven scriptie, Rijksuniversiteit Gent, 1970. W.P. Dezutter, De beschilderde grafkelders uit Aarden burg, in Zeeuws Tijdschrift 1971, p. 54-56. W.P. Dezutter, Beschilderde middeleeuwse grafkelders te Brugge, in Brugge onderzocht, Tien jaar stadsarcheo- logisch onderzoek 1977-1987, Brugge 1988. J. van Hinte, Grafschilderingen en symboliek, in Fibula, orgaan van de Nederlandse jeugdbond ter bestudering van de geschiedenis, jaargang 7 (1966), nr. 3. J. van Hinte, 1000 jaar Sint Baafs Aardenburg, tweede herziene druk, Aardenburg, 1974. J. van Hinte, Symbolen in grafschilderingen, in Rond de poldertorens, Handelingen van de Kring voor Heemkun de en Geschiedenis 'Sint-Guthago', Oostkerke/Damme, jaargang XXIV, juni/september 1982. H.E. s'Jacob, Beschilderde middeleeuwse grafkelders te Aardenburg en Sluis, in Bulletin van de KNOB, jaar gang 8 (1955), nr. 4. Voor de verleende medewerking zijn wij dank verschul digd aan drs. W.P. Dezutter, conservator bij de Stede lijke Musea te Brugge, en aan de koster van de Sint- Baafskerk, de heer A.J.van Overbeeke te Sasput. Foto's van de grafschilderingen: T. Lepoeter-Boes De Sint-Baafskerk is voor bezoekers vrij toegankelijk gedurende de maanden mei t/m oktober, van dinsdag t/m vrijdag van 13.00 tot 17.00 uur. De kerkdiensten van de hervormde gemeente worden in de Sint-Baafskerk gehouden van mei t/m oktober, op zondagen om 10.30 uur. Tijdens de winterperiode is de kerk gesloten. De kerkdiensten worden dan gehouden in de gereformeerde kerk te Aardenburg.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1997 | | pagina 8