5 geven. Het plan omvat het maken van een afsluiting tussen het koor en het schip en een voorstel voor een andere meubilairopstelling. De zuidbeuk is volle dig in de plannen opgenomen en het koor wordt ingericht als schoollokaal. Dit alles kan er op wijzen dat in eerste instantie alleen gedacht is aan afbraak van de wel licht zeer bouwvallige en misschien gedeeltelijk tot ruïne vervallen noordbeuk. Deze gedachte wordt nog min of meer gesterkt door het feit dat op de prenten van Pronk niet het kleinste detail te zien is van deze beuk, ook al zijn de aanzich ten uit verschillende hoeken genomen. Op de plaats van de noordbeuk zijn, voor zover te zien, op de prenten bosschages getekend. De omschrijving op de voorlo pige lijst van beschermde monumenten uit 1922 biedt ook geen uitkomst. In deze omschrijving wordt zelfs gesproken over de sloop van dwarsarmen, wat suggereert dat hier sprake zou zijn geweest van een kruiskerk in plaats van een hallenkerk. Zolang niet te bewijzen valt hoe een en ander is verlopen, is het zinvol om er van uit te gaan dat in de tweede helft van de achttiende eeuw de beide zijbeuken uit het dorpsbeeld zijn verdwenen. Ongetwij feld zullen de toenmalige dorpsbewoners hebben moeten wennen aan het feit dat de eens zo imposante dorpskerk voor tweederde is verdwenen. Hier komt nog bij dat de nieuwe gevelwanden van het schip niet overkwamen als hoogstaande architectuur. Niet voor niets schrijft H. Janse in zijn boek Kerken en torens in Zeeland over de kerk in Baarland dat hier sprake is van een sterk verminkte dorps kerk. De thans aanwezige gevels van het schip zijn opgetrokken ter hoogte van de kolomrijen. De openingen tussen deze kolommen zijn opgevuld met metselwerk waarin de raamopeningen zijn opgeno men. De top van deze raamopeningen is dezelfde top van de vroegere op de kolommen opgetrokken spitsbogen. De boogvorm van de ramen is dan ook niet fraai te noemen en mist de vloeiende lijn en elegantie van de spitsboogvorm. De ijzeren ramen zijn in die tijd gemaakt naar de vorm van de ontstane opening in het metselwerk. Ter plaatse van de kolom men zijn aan de buitenzijde steunberen opgemetseld ter compensatie van de weggebroken steun van de zijbeuken. Aangenomen mag worden dat de bouw kundige staat van de resterende dakvoet constructies eveneens sterk te wensen overliet. Een en ander kan worden afge leid uit het feit dat de dakvoeten op een zeer primitieve wijze zijn hersteld met balkhout, waarschijnlijk afkomstig van de gesloopte beuken. De talloze inkepingen in dit balkhout doen dit zeker vermoeden. Tevens was het noodzakelijk om de dak voeten aan te passen aan de nieuwe situ atie en moesten maatregelen worden ge troffen voor de afvoer van het regenwater. In het inwendige werd tussen het koor en het schip in de triomfboog een houten schotwerk gemaakt als afscheiding. Na de Reformatie zijn de koren in onbruik geraakt doordat de protestanten een andere vorm van het liturgisch beleven voorstonden. Afsluiting was in veel geval len ook noodzakelijk om de kosten van onderhoud en verwarming binnen de per ken te kunnen houden. Het in zijn geheel beschilderde schotwerk is gedecoreerd met een aantal voorstellingen en er is, zoals dit in die tijd zeer gebruikelijk was, de volledige tekst van de Wet des Heren aangebracht. In een aantal dorpskerken is deze vorm van afsluiting nog aanwezig. Helaas zijn ook voorbeelden bekend van kerken waar tijdens een restauratie de afsluiting is weggenomen, daar gekozen werd voor het bijtrekken van het koor ten behoeve van de eredienst. Een sprekend voorbeeld hiervan betreft de Nederlandse hervormde kerk te Kapelle. Het daaruit verwijderde schotwerk is toentertijd gede monteerd en met onbekende bestemming afgevoerd. De afsluiting van de kerk in Baarland is samengesteld uit brede, vrij dunne houten delen die bevestigd zijn tegen een stelsel van balken die even eens afkomstig zijn uit de kapconstructies van de zijbeuken. De kansel is overeen komstig het eerder genoemde herbouw plan tegen de afscheiding geplaatst, maar de deuropening is in afwijking van het plan naar rechts verplaatst. De ruimte van het koor werd tijdens de verbouwing in twee ruimten opgedeeld. Het grootste deel, gelegen in de koorslui ting, is van een zoldering voorzien en in de bestaande raamopeningen werden houten kozijnen aangebracht met bijbeho rende ramen. De overige delen van de raamopeningen zijn opgevuld met metsel werk. Heden ten dage kan nog goed wor den waargenomen hoe de situatie in de tijd waarin de ruimte als school in gebruik is geweest, er moet hebben uitgezien. Na de koor-schoolperiode is de ruimte in gebruik geweest als opslagruimte voor diverse materialen. Uit de archieven blijkt zelfs dat deze ruimte nog een tijd ver huurd is geweest aan een in de buurt wonende dorpeling die, naar mag worden aangenomen, een trouw lid van de kerk moet zijn geweest. De preekstoel wordt gedateerd uit de tijd dat de totale verbouwing heeft plaatsge vonden. Over de vorm en de omvang van het toen aangebrachte meubilair is verder niets bekend. Vast staat dat het orgel met de bijbehorende galerij in 1786 in de kerk is geïnstalleerd. Dit alles overziende, mag worden gesteld dat de achttiende eeuw de eeuw is geweest waarin aanzienlijke veranderingen tot stand zijn gebracht. De periode 1800 tot heden Aangenomen mag worden dat het kerk gebouw na de verbouwingen en verande ringen in de achttiende eeuw in een goede staat verkeerde. Dit betekende echter niet dat de zorgen omtrent de instandhouding waren opgelost. Het onderhoud aan dergelijke kwetsbare gebouwen is door de eeuwen heen een bron van zorg geweest. Vrij kort na de periode van de verbouwing werd het kerkbestuur opnieuw geconfron teerd met een aantal optredende gebre ken. Uit de notulen van de kerkvoogdij vergaderingen kan worden opgemaakt dat de geldmiddelen voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden ontbraken. Alleen het hoognodige kon worden uitge voerd. De onderhoudswerkzaamheden in de vorige eeuw beperkten zich dan ook tot wat reparaties aan het orgelfront en, zo staat het in de notulen beschreven, 'het foeliën van de gezigtspijpen' (de zichtbare frontpijpen), het vernissen van het meubilair, het schilderen van de ramen aan de buitenzijde en de gedeelte lijke vernieuwing van de leibekleding op het schip. In het begin van de twintigste eeuw was echter zoveel achterstallig onderhoud ont staan, dat maatregelen op korte termijn noodzakelijk werden geacht. Het plafond in het schip blijkt in een dermate slechte staat te zijn geweest dat het gevaar ging opleveren voor de kerkgangers en gepleit werd voor het aanbrengen van een nieuw plafond. Tevens was het noodzakelijk dat het meubilair en de houten vloer werden vervangen. Het orgel was ook aan een opknapbeurt toe. Een door een deskundig persoon uitgevoerd onderzoek wees uit dat vervanging van de 'kromhoorn' nodig was, daar deze onbruikbaar en versleten was. Eveneens werd aanbevolen de frontpijpen op te knappen en van een nieuwe foelielaag te voorzien, en twee pijpen dienden te worden vervangen. Het instrument had trouwens ook een totale schoonmaakbeurt nodig. In 1905 zijn deze werkzaamheden ten uitvoer gebracht en het orgel is toen bovendien voorzien van een nieuwe trompet, 8 voet. Dit laatste schijnt niet zonder de nodige problemen te zijn verlopen, want in een kerkvoogdijvergadering werd naar voren gebracht dat bij het installeren van de

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1998 | | pagina 5