11
kunnen doen. Het kost niets en het past
binnen het kader van het actueel oecu
menisch gedachtegoed. Met de kop van
het artikel hebben we er alvast een voor
schot op genomen.
Noten
1. C. Dekker, 'Zuid-Beveland', Assen 1971, pag. 206-
208.
W.E.P. van Ysseldijk, '1000 jaar Yerseke', Yerseke
1973, pag. 268-269.
2. Dekker, 'Zuid-Beveland', pag. 356.
3. Tanchelm en Everwacher zijn, ten onrechte, de
geschiedenis Ingegaan als ketters. Zij opereerden
vooral in Zeeland en keerden zich tegen misstan
den in de kerk, zoals simonie en nicolaïsme, die
de toets der Gregoriaanse kritiek met konden
doorstaan en doorgaans een uitvloeisel waren van
de te grote invloed die leken in kerkelijke zaken
hadden verworven. De Utrechtse kapittels voelden
zich door het optreden van Tanchelm ernstig
bedreigd. Tanchelm wekte de Zeeuwen op niet
langer tienden aan de keizersgezinde kapittels te
betalen en Everwacher ging zelfs over tot het
onrechtmatig in bezit nemen van de tienden van
Sint Pieter.
Toen in 1112 de opvolging van de juist overleden
bisschop van Utrecht dreigde te worden beslist ten
gunste van de keizersgezinden. schijnt Tanchelm
in Rome het idee te hebben verdedigd het zuid
westen van het Utrechtse bisdom te doen vereni
gen met het Vlaamse bisdom Terwaan {thans
Térouanne in Noord-Frankrijk). Rome besliste dat
het Utrechtse gebiedsdeel, in afwachting van een
vervulling van de Utrechtse vacature in pauselijke
zin, slechts tijdelijk werd geplaatst onder de
rechtsmacht van de bisschop van Terwaan. Dit
interimbewind eindigde in 1114.
Tanchelms wijze van optreden verzekerde hem
van een grote aanhang, die ook na zijn dood
in 1115 nog lang roerig bleef. Zijn overtrokken
Gregoriaanse ideeën schijnen uiteindelijk echter
niet meer dan een volksbeweging teweeggebracht
te hebben. Een ingrijpende en effectieve hervor
ming bleef uit.
4. Sint Odulphus was de zoon van de Frankische
edelman Ludgis (beter vermoedelijk Bodgis) te
Oirschot. Op verzoek van zijn ouders zag hij af
van een intrede in het klooster. Hij wijdde zich aan
de zielzorg als priester aan de 'eigenkerk' van de
familie te Oirschot. Later was hij monnik in het
Sint-Martinusklooster te Utrecht. Van daaruit werk
te hij als missionaris onder de Friezen en stichtte
in Stavoren een kapittel. Bisschop Frederik van
Utrecht (820-835) schakelde hem in bij de bestrij
ding van ketterijen in Frieslands zuidwesthoek.
Hierin heet Odulphus geslaagd te zijn. Hij overleed
in Utrecht omstreeks 865. Gedurende de Middel
eeuwen vierde Utrecht op 12 juni zijn liturgische
herdenking en werden verschillende kerken in het
bisdom Utrecht, waarin vermoedelijk Oudmunsler
vaak een rol speelde, onder zijn patronaat gesteld.
Het is niet onwaarschijnlijk dat ook het patrocinium
van de kerk van Yerseke door de invloed van het
kapittel van Oudmunster is bepaald. Voor zover
bekend stond in Zeeland één andere kerk onder
het patronaat van Sint Odulphus en wel die van
Meliskerke.
Een uitgebreide studie over Sint Odulphus vinden
we in: M.P. van Buijtenen, 'Langs de heiligenweg,
perspectief van enige vroegmiddeleeuwse verbin
dingen met Noord-Nederland', Amsterdam 1977.
5. Het grondplan van het schip van de kerk is niet
toevallig op een twaalftal pilaren gebaseerd, de
halve tegen de wanden meegerekend. De basis
ligt in de harmonie tussen symbolische en tastbare
werkelijkheid. De twaalf apostelen worden door
Paulus in Galaten 2:9 vergeleken met steunpila
ren. Vandaar dat we vaak de relatie zien tussen de
pilaren en de beelden van de apostelen.
6. Het is waarschijnlijk dat oorspronkelijk de sacristie
zich aan de noordzijde van het koor bevond, ter
plaatse van het blinde raam. Bij graafwerkzaam
heden ten behoeve van de aanleg van centrale
verwarming in de tegenwoordige consistorie zijn
menselijke resten gevonden die er op duiden dat
dit voorheen kerkhof was.
7. G.D. van Oosten legde in 1965 zijn verhandeling
'Rond de onderstelde brand der kerk van Yerseke'
voor aan de toenmalige directeur van de Rijks
dienst voor de Monumentenzorg. Deze sprak hier
voor zijn waardering uit. Een voorgenomen uitgave
is niet doorgegaan.
8. 'Tegenwoordige Staat der vereenigde Nederlan
den: Vervolgende de beschrijving van Zeeland',
Amsterdam 1753, pag. 283.
9. Een dergelijke bekleding van de muren met
natuursteen zien wij ook aan de kerk van 's-Heer
Arendskerke. Verder komt dit in onze omgeving
weinig voor.
10. P.M. Grijpink, 'Register op de parochiën, altaren,
vicarieën en de bedienaars zooals die voorkomen
in de middeleeuwsche rekeningen van den offici-
aal des aartsdiakens van den Utrechtschen dom',
Amsterdam 1914, pag. 177.
11. Dekker, 'Zuid-Beveland', pag. 357.
12. Het privilege van kapittelkerk is op Zuid-Beveland
uitsluitend voorbehouden gebleven aan de Petrus-
en Pauluskerkte Reimerswaal en de Onze-Lieve-
Vrouwekerk te Kapelle.
Yerseke vinden wij - ten onrechte - als kapittel
kerk vermeld in:
1. Encyclopedie van Zeeland, deel III, pag. 343.
2. C. Chavannes-Mazel e.a., 'Langs de oude
Zeeuwse kerken', Baarn 1975, pag. 86.
13. Goessche Courant, 13 oktober 1885: Yerseke.
Over enkele dagen zal zich hier het ongewoone
verschijnsel voordoen, dat onze rijk bevolkte ge
meente zonder toren, zonder klok en zonder uur
werk is. Tot welk eene verwarring het gemis eener
algemene tijdsaanwijzing hier het geval zal zijn,
begrijpt ieder die weet, dat het grootste deel der
bevolking op vaste uren op zijn werk moet zijn.
14. Goessche Courant, 31 december 1885.
15. Tien jaar eerder ontwierp J.H. Hannink de (nog
bestaande) vrijwel identieke toren bij de hervorm
de kerk te Biezelinge. Over het werk van de archi
tect was men in Yerseke ontevreden. Nadat de
toren gereed was, werd de relatie met hem verbro
ken. De toren werd gebouwd door L. Laban, de
vader van A. Laban aan wie het werk formeel was
opgedragen. L. Laban moest hiervoor echter eerst
ontslag nemen als raadslid.
16. Over het nieuwe uurwerk was de gemeente Yerse
ke zeer tevreden. Dit blijkt uit een op 5 maart 1888
opgestelde verklaring.
17. Van Ysseldijk, '1000 jaar Yerseke', pag. 285.
Zie ook bulletin nummer 32, mei 1994, pag. 20.
18. De aannemer L. Laban bouwde voor de kerk ook
een nieuwe pastorie. Hiervoor ontving hij geen be
taling, maar kreeg hij de oude pastorie in de Wijn
gaardstraat, die hij voor zijn bedrijf kon gebruiken.
19. Aantekeningen G-D. van Oosten, inv.nummer 63
(Zeeuws Documentatiecentrum, Middelburg).
Het blauwe gewelf, waarop zon, maan en sterren
waren geschilderd, kwam ook op andere plaatsen
voor.
20. De door het ministerie van O., K. en W. voor het
orgel beschikbaar gestelde middelen waren ontoe
reikend. Het ontbrekende bedrag werd betaald
door de heer L. Plansoen, een oud-Yersekenaar
die omstreeks 1910 naar de USA was geëmi
greerd. (PZC, 10 april 1952: 'De heer Plansoen,
een oud-Yersekenaar in Amerika, deed het aan
bod, dat zijn familie als nagedachtenis aan zijn
moeder het ontbrekende zou aanvullen, zodat dit
orgel thans geheel schuldvrij aan de kerk kon wor
den aangeboden'.)
De dispositie van het orgel is als volgt:
Hoofdwerk: Prestant 8", Holpijp 8", Octaaf 4",
Roerfluit 4", Spitsquint 2 2/3, Nachthoorn 2", Mix
tuur 4-6 st, Trompet 8", Tremulant;
Rugwerk: Gedekt 8", Prestant 4", Fluit 4", Octaaf
2", Scherp 4-5 st, Quint 1 1/3, Regaal 8";
Pedaal: Bourdon 16", Octaaf 8", Octaaf 4", Mix
tuur 2 st, Cinck 2", Fagot 16".
21. De klok is een geschenk aan Yerseke van de
bevolking van Kruiningen, als dank voor de hulp
van de Yersekse vissers bij het redden van men
sen direct na de watersnoodramp van 1 februari
1953. Voordat de klok in het klokkentorentje is
geplaatst, heeft ze (lange tijd in afwachting van de
bouw van een nieuwe toren) in een klokkenstoel
op het kerkhof gehangen.
22. De visser die de doopvont in zijn netten had
gevonden, had geen besef van de historische
waarde en gebruikte hem als drinkbak voor zijn
kippen, totdat dit bij toeval werd opgemerkt door
G.D. van Oosten. Deze kreeg de doopvont in zijn
bezit; na diens overlijden in 1967 verhuisde hij als
tuinornament naar de tuin van zijn dochter in Mid
delburg. Door mevrouw mr. J.D.C.J. Janzen-van
Oosten is na de restauratie van 1977 de doopvont
overgedragen aan de kerk van Yerseke. Gezien
de relatief geringe afmetingen heeft G.D. van Oos
ten destijds het vermoeden uitgesproken dat deze
doopvont mogelijk afkomstig is uit de kapel van
het slot Lodijke bij Reimerswaal.
De stenen doopvont die zich vroeger in de kerk
bevond, is tijdens de restauratie in 1887 verdwe
nen. Later stond hij als bloemenvaas in de tuin
van oesterhandelaar Iz. Willemse.
23. Er is ook een andere lezing over de betekenis van
de tekst op de gedenksteen. De voormalige geu-
zenkapitein en lid van de kerkenraad Willem
Lemance zou de steen hebben aangeboden, en
wel als dank voor het vergevingsgezinde optreden
van de predikant en de beide genoemde kerk
meesters, met betrekking tot zijn euveldaden in de
dorpsgemeenschap. Dit is een geromantiseerd
verhaal, waarvan de historische waarde betwijfeld
moet worden (G.D. van Oosten. 'Uit lang vervlo
gen dagen', Yerseke 1913, pag. 200-201).
24. W. Brand, Monnik in opspraak, in 'Historisch jaar
boek voor Zuid- en Noord-Beveland', Goes 1975.
Esdras Vlasman kwam in 1651 ernstig in opspraak
toen de kerkenraad van Goes geruchten bereikten
dat hij een zeer regelmatig bezoeker was van her
bergen, waar hij zich te buiten ging aan drank en
onstichtelijke en onkuise taal uitsloeg, dat hij dron
ken op straat neerviel en door anderen op de
been geholpen moest worden, dronken over de
markt in Goes liep en daarbij allerlei magistraats
personen aanschreeuwde, dat hij zelfs tijdens
classicale vergaderingen en onderweg naar plaat
sen waar hij moest preken, zich ophield in herber
gen, zijn collega-predikanten uitschold en belaster
de en weinig orthodoxe denkbeelden over het
huwelijk verkondigde. Na behandeling in de clas
sis bekende hij schuld en beloofde zijn leven te
beteren. Hij voorkwam daarmee dat hij uit zijn
ambt werd ontheven (M.P Neuteboom-Dieleman,
Van Rommerswale gesproten, in 'Spelerieë',
jubileumuitgave afd. Zeeland van de Ned. Gene
alogische Vereniging, 1992).
Enkele dagen voor zijn plotselinge overlijden in decem
ber 1997 stelde amateur-historicus H.F. Waverijn te Yer
seke ons de door hem verzamelde en uitgewerkte aan
tekeningen over de kerk ter hand. Behalve van de in de
noten genoemde bronnen hebben wij hiervan bij de
samenstelling van dit artikel een dankbaar gebruik
gemaakt. Verder zijn wij voor de verleende medewer
king en de verstrekte informatie dank verschuldigd aan
mevrouw mr. J.D.C.J. Janzen-van Oosten te Middelburg
en de heren Joh. Eckhardt, C. van Iwaarden en P.
Luteijn, allen te Yerseke.