4 NED.HERV. KERK te YERSEKE li" Deze tekening geeft het resultaat weer van het onderzoek dat in 1948 werd verricht door de Rijksdienst voor het Oud heidkundig Bodemonderzoek. Binnen koor en transept werd de fundering van een vroeger, eenbeukig gebouw gevon den. In stippellijnen de vermoedelijke vorm van het verdwenen schip van de huidige kerk, met hierbinnen de in 1887 tegen het transept gebouwde toren. De juiste plaats van de oorspronkelijke toren, ten westen van het schip, was niet meer terug te vinden. (ROB Amersfoort, 1951opmeting en tekening A. van Pernis) fundamenten aangetroffen. Helaas zijn hierover geen nadere bijzonderheden bekend.1 De middeleeuwse parochie Nadat Wemeldinge als oudste parochie op Zuid-Beveland al geruime tijd bestond, noemt Dekker de volgende plaatsen waar met een grote mate van waarschijnlijkheid vóór het jaar 1200 een zelfstandige parochie werd gesticht: Kloetinge, Goes, Wissekerke, 's-Heer Abtskerke, Sinouts- kerke, Nisse, Yerseke, Kruiningen, Kou- werve, Ellewoutsdijk en Vinninge. Deze plaatsen vormden de eerste groep van de massale parochiestichting waaraan om streeks 1270 een einde schijnt te komen.2 Naar de juiste volgorde waarin de parochies werden gesticht en de exacte jaartallen moeten wij gissen. Wat Yerseke betreft, zien wij echter met name in de heilige - Sint Odulphus - aan wie de kerk werd gewijd, een aanwijzing dat de parochiestichting mogelijk al in het begin van de twaalfde eeuw plaatsvond. Sint Odulphus moeten wij beschouwen als een bij uitstek 'Utrechts' patrocinium. In de tijd van de zogenaamde Investituur strijd (1075-1122, tussen de paus en de keizer over de bezetting van vooral hoge kerkelijke ambten) had de Vlaamse mon nik Tanchelm, een gevierd rondreizend prediker, de zijde van de paus gekozen. Hij trachtte, samen met de priester Ever- wacher, Zeeland los te maken van het bisdom Utrecht, teneinde het onder de bisschop van Terwaan te brengen.3 Het onder een zuiver Utrechts patrocinium stellen van een nieuw gestichte parochie (Yerseke) in het omstreden gebied kan als een vorm van veiligstellen van de zijde van de bisschop worden be schouwd. Wij dienen namelijk het belang van de patroonheilige voor een plaatselij ke geloofsgemeenschap niet te onder schatten.4 Het kerkgebouw Onderzoek in 1948 door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder zoek, samenhangend met de werkzaam heden voor de wederopbouw na de oor logsverwoestingen, heeft een aantal zaken aan het licht gebracht. Het is mogelijk gebleken om met een grote mate van waarschijnlijkheid aan te tonen wat de plattegrond is geweest van de kerk zoals die in de eerste helft van de vijftiende eeuw is gebouwd. Het blijkt dat we te maken hebben met een forse dorpskerk in de vorm van een kruiskerk met een driebeukig schip. De zijbeuken waren op de gebruikelijke wijze van het middenschip gescheiden door twee rijen van ieder vijf pilaren, plus tegen de west gevel halve pilaren.5 Het koor had een lengte van 15 meter en een breedte van 10 meter. Het schip was 32 meter lang en 18 meter breed. De afmetingen van het transept waren 27 bij 8 meter. De sacris tie met twee kruisgewelven met platte rib ben, die tegenwoordig als consistorie in gebruik is, werd gebouwd in de hoek van het koor en de zuidelijke transeptarm.6 De vijftiende eeuw is zonder enige twijfel als de bloeiperiode van de kerk te be schouwen. De zestiende eeuw heeft onheil gebracht. Er zijn bronnen die mel ding maken van een brand in 1523 of 1524, waardoor het schip van de kerk werd verwoest. Noch de Kroniek van Zeeland door Boxhorn noch die van Smallegange maken melding van deze brand. Ook zijn nooit officiële stukken uit de zestiende eeuw gevonden waarin van deze calamiteit melding wordt gemaakt. Wijlen G.D. van Oosten heeft hiernaar destijds uitvoerige naspeuringen verricht, doch hij moest tot de conclusie komen dat geen doorslaggevende bewijzen over gelegd konden worden waarmede brand als oorzaak van de catastrofe kon worden aangetoond. Hij kwam tot de slotsom dat het verhaal is ontstaan uit wel aantoonba re brandstichtingen, die in Yerseke in die tijd door plunderende benden werden ver oorzaakt en waarbij het dorp aanzienlijke schade opliep.7 Van Oosten, niet overtuigd door de zes- tiende-eeuwse en latere vermeldingen die ook niet konden worden bevestigd door resten tijdens het oudheidkundig onder zoek in 1948, geeft in zijn aantekeningen als zijn mening weer dat veeleer de slechte tijdsomstandigheden in de zes tiende en het begin der zeventiende eeuw, en tevens plunderingen en inunda ties oorzaken zijn geweest van de achter uitgang van het kerkelijk leven en het gebrek aan middelen om het kerkgebouw voor verval te behoeden. Wij houden het erop dat de rampspoed die gedurende de zestiende eeuw het land van Reimers- waal teisterde en het dorp Yerseke veel kwetsbaarder maakte dan voorheen, de belangrijkste oorzaak was van achteruit gang en verval. De Tegenwoordige Staat van Zeeland zegt over Yerseke in deze periode: 'Het legt op het uiterste van den Oostkant des Eilands, digt tegen den gemelden Dijk, die eertijds de Oost- en Westwatering geheel van elkaar scheid de, en nu gedeeltelijk door 't Water der Ooster-Schelde bespoeld wordt, 't Is groot en voorzien met verscheidene Straaten, doch na den ondergang van de Oostwatering zeer vervallen.'8 Zelfs van een gedeeltelijke herbouw van het schip is het nooit meer gekomen. Vast staat dat lange tijd de bevolking klein in aantal was en daardoor zal het resteren de deel van het kerkgebouw - koor en transept - ruim voldoende geweest zijn. Door het verdwijnen van het schip kwam aan de westzijde de toren geheel vrij te staan. Opvallend is dat koor en transept

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1998 | | pagina 4