5 Achttiende-eeuwse gravure van het dorp Yerseke. De middeleeuwse toren die dan al in verval is, staat geheel vrij van het overgebleven deel van de kerk. aan de buitenzijde volledig met natuur steen zijn bekleed.9 Behalve gegevens over de omvang van de vijftiende-eeuwse kerk heeft het onder zoek in 1948 ook informatie opgeleverd over de aanwezigheid van het vroegere kerkgebouw. In koor en transept zijn zodanige restanten blootgelegd van de funderingen van het vroegere gebouw, dat hiervan een goed beeld gevormd kan worden: een kleine eenbeukige kerk met een vijfzijdig gesloten koor. Kloostermop pen van het formaat 32 x 14 x 8,5 cm wij zen op metselwerk uit de dertiende eeuw. Bij restauratiewerkzaamheden omstreeks 1900 ontdekte men in een hergebruikte bintbalk het jaartal 1218 (met het merk van de bouwmeester). Dit wijst in dezelf de richting. Op de tekening is duidelijk te zien dat de vijftiende-eeuwse kerk over zijn voorganger is heengebouwd. Een nóg eerder bouwwerk - uit de stichtings tijd van de parochie - is mogelijk van hout opgetrokken geweest. De belangrijkheid van de kerk Enkele dorpskerken die van meer dan gemiddeld belang waren, hadden niet één maar twee pastoors. Zo'n dorpskerk was Yerseke. Hier vond de met het aanstellen van twee pastoors gepaard gaande deling van de zogenaamde cure (zielzorg) plaats in 1350. Voor een van de pastoors werd dan steeds door de ambachtsheer of -heren een kandidaat aangewezen. Vóór die tijd, toen er slechts één pastoor was, kwam het wel voor dat het overwicht van de ambachtsheer zo groot was dat de kandidaat van het kapittel werd terugge trokken, hetgeen ook te Yerseke wel plaatsvond. Het aantal altaren in de kerk was in ver gelijking met een aantal andere plaatsen beperkt. Behalve het hoofdaltaar van de H. Maagd Maria waren er altaren gewijd aan de H. Catharina en aan de H. Odul- phus en een vicarie van het H. Kruis. In de kapel op Yersekedam bevond zich een altaar van de H. Maagd Maria. De belangrijkheid van de kerk te Yerseke in de Middeleeuwen is nogal verschillend gewaardeerd. De residentie van de deken was in elk geval tot in de zestiende eeuw te Reimerswaal gevestigd. Er is echter ook sprake van een deken te Kloetinge in 1240 en van een niet met name genoem de deken te Yerseke in 1264. Een opvat ting (onder andere van Van Oosten) dat in 1413 het college van provisor en deken van Yerseke en dat van Waarde naar Goes zou zijn verplaatst, steunt op een foutieve interpretatie van een privilege aan de stad Goes uit 1413. De graaf gaf toen verlof dat de provisorie gesplitst zou worden en voor het gebied westelijk van Yerseke en Waarde te Goes zou worden gevestigd, waartegen door Reimerswaal, met een beroep op haar privileges, werd geprotesteerd. De graaf trok daarop zijn concessie aan Goes in." Ronduit verwarrend is de aantekening die wij op enkele plaatsen vinden, dat aan de kerk van Yerseke een kapittel van kanun niken verbonden geweest zou zijn, dus dat de kerk een kapittelkerk was. Hiervan is namelijk nooit sprake geweest.12 Eindelijk een nieuwe toren Door de teloorgang van het schip van de kerk is de toren vele jaren alleen blijven staan, ongeveer op de plaats waar nu de Oude Torenstraat is, vóór de nummers 19 en 21. In 1821 is deze oude toren - ondertussen eigendom van de burgerlijke gemeente - wegens bouwvalligheid en instortingsgevaar afgebroken. Van tevo ren waren de klokken en het uurwerk ver wijderd. Geldgebrek weerhield de gemeente ervan om een nieuwe toren te bouwen. Als alternatief koos men, in samenwerking met het kerkbestuur, voor de bouw van een klein torentje - een soort vieringtorentje - op het dak van de kerk, teneinde hierin de klokken en het uurwerk te kunnen onderbrengen. Deze bouw werd in 1824 uitgevoerd door Gerrit van Asperen te Goes. Een gedeelte van de toen in gebruik zijnde ruimte van de kerk werd hierdoor ingenomen. Het is geen gelukkige keuze geweest: een torentje in beheer en onderhoud bij de burgerlijke gemeente, op het dak van de kerk. Al in 1833 was er sprake van een uitbrei ding van de kerkruimte in verband met het toenemen van de bevolking. Een hier mede gepaard gaande verbouwing zou tevens een grote restauratie aan het dak met zich meebrengen, waardoor 'het zoo genaamde klokkenhuisje van het dak zou moeten worden verwijderd.' Deze opera tie is niet doorgegaan, maar de verhou ding tussen burgerlijke en kerkelijke over heid bleef altijd koel en zakelijk. Omstreeks 1880 was duidelijk dat de bestaande toestand beëindigd diende te worden. Er moest hoe dan ook een ingrij pende restauratie van het kerkgebouw worden voorbereid en dit hield in dat het ondertussen in slechte staat verkerende torentje moest verdwijnen. De onderhan delingen over wat te doen stond gingen niet van een leien dakje. Het was duidelijk dat de gemeente er niet onderuit zou komen om de bouw van een nieuwe toren voor haar rekening te nemen.13 Dit tenein de op deugdelijke wijze de klokken en een nieuw uurwerk te kunnen plaatsen. Echter niet dan nadat men getracht had de kerk erin te laten participeren, kwam het zover. In de Goessche Courant lezen we hierover: 'Verbeeld U, men heeft de kerk uitgenoodigd tot het bouwen van een toren den noodigen grond met een uitweg van twee en een halve meter naar den publieken weg, benevens den westelijken

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1998 | | pagina 5