7 dien de scheldnaam 'Smerdiekse klokken- dieven' gegeven.'7 Een tweede klok, met een hoogte van 45 cm en een grootste diameter van 52 cm, was in 1642 gegoten door de bekende klokkengieter Johannes Burgerhuis. Het opschrift op deze klok luidde: 'Johannes Burgerhuis me fecit. Soli Deo Gloria. 1642.' Beide klokken gingen in 1940 ver loren. Restauratie van de kerk Het grootste deel van de negentiende eeuw is maar een klein gedeelte van het kerkgebouw voor de eredienst in gebruik, namelijk alleen het koor. Zowel de zuider als de noordertranseptarm zijn hiervan afgesloten. Als omstreeks 1825 de gemeenteschool wegens bouwvalligheid aan afbraak toe is, kiest de gemeente er voor om geen nieuwe school te bouwen, maar met het kerkbestuur te onderhande len over het inrichten van een nieuw schoollokaal in de zuidelijke transeptarm. Men krijgt vooralsnog gratis de beschik king over deze ruimte, waarna de gemeente 1.270,- spendeert om de school hierin in te richten. Naderhand komt het kerkbestuur tot de opvatting dat het om niet beschikbaar stellen van de ruimte niet langer kan. In 1863 leidt dit tot een ernstig meningsverschil, waarvoor men slechts met moeite - zonder in een rechtsgeding verzeild te raken een oplossing weet te vinden. De kerk wordt verweten dat de kosten die ze in de loop van de jaren voor de school heeft gemaakt, niet opwegen tegen wat de gemeente aan het dak van de kerk (waar op het torentje geplaatst is) heeft moeten betalen. In 1865 bereikt men overeen stemming over een jaarlijks huurbedrag voor het schoollokaal van 50,-. Door de groei van de bevolking na 1870 wordt de ruimte in de school te klein. In 1872 wordt de bouw van een nieuwe school aanbe steed. De ruimte die hierdoor in de kerk vrijkomt, blijft nog een aantal jaren ter beschikking van de gemeente, nu als 'ziekenhuis'. De gemeente heeft namelijk de verplichting opgelegd gekregen om een ruimte in te richten waarin lijders aan besmettelijke ziekten, die geïsoleerd behandeld moeten worden, kunnen worden verpleegd. In het noordelijke deel van het transept bevond zich de bergplaats van de brandspuit en de overige blusmiddelen. Ook was er in die periode een ruimte af gescheiden die was ingericht als gemeen tegevangenis, tijdelijke opbergplaats voor te baldadige en dronken lieden, die zich al te veel hadden misdragen. Een verre van ideale situatie, want het kwam meer malen voor dat de dominee zijn preek moest onderbreken wegens het lawaai dat uit de gevangenis in de kerk door drong. De bevolkingsgroei die veroorzaakt dat het schoollokaal te klein wordt, is ook de reden dat de ruimte voor de eredienst moet worden aangepast. De werkzaam heden die hiermede verband houden, worden op 8 maart 1886 aanbesteed. In de eerste plaats moet, na afbraak van het torentje, de hele kap worden gerestau reerd en van een plafond worden voor zien. Inwendig wordt het koor met het transept tot één ruimte samengevoegd. De oude kerkbanken worden afgebroken en nieuwe kerkbanken (met 517 zitplaat sen) komen ervoor in de plaats. Er moet een nieuw raam worden geplaatst en veel stucadoor- en pleisterwerk worden uitge voerd.'8 De inwijding van de gerestaureerde en vergrote kerk vond plaats op 30 april 1888. Voor het eerst werd, ook in dat jaar en wel op zondag 30 september, een orgel in gebruik genomen. Het was een instrument dat voor 1.500,- bij de firma Lod. Ypma te Alkmaar was aangekocht. Bij plaatsing bleek het een instrument te zijn van ongeveer 150 jaar oud, waar schijnlijk afkomstig uit de rooms-katholie- ke kerk van Zoeterwoude. De eerste organist was J.A.C. Nonhebei, plaatselijk kruidenier en neef van de echtgenote van ds. H. Vermaas. De predikant en de orga nist waren ook samen verantwoordelijk voor de aanschaf van het orgel. G.D. van Oosten schreef vele jaren later in zijn aantekeningen over het interieur van de kerk vóór 1887: 'Het gedeelte dat tot 1887 in gebruik was mocht inderdaad een knus, gezellig kerkje worden ge noemd. Zooals ook nu stonden de "hooge bochten" ter weerszijden van de preek stoel en werden bezet door de kerke- raadsleden. Toen echter waren ze geslo ten, van boven door een baldakijn en aan de zijkant hing een groen gordijn die open en dicht geschoven konden worden. De tuin was bezet met ouderwetse van bree- de leuningen voorziene stoelen, met breede biezen zittingen, die meestal wer den ingenomen van door de diaconie bedeelde oudjes. Ook in de kerk achter de tuin verhuurde men zulke stoelen die echter alleen door vrouwen werden gehuurd... Een indrukwekkend aanzien leverde het hemelsblauw geschilderde gewelf waarop "constig gemaald" waren zon, maan en sterren, omgeven door gouden glans.''9 Verwoesting en herstel Terwijl de bevolking vrijwel geheel was geëvacueerd, werd het centrum van het dorp op 16 mei 1940 voor een groot deel verwoest. In de namiddag van deze dag vond een artilleriebeschieting plaats vanaf Franse oorlogsschepen die op de Wester- schelde lagen. De bedoeling was om de opmars van de Duitse troepen te hinde ren. Wezenlijke invloed op de krijgsver richtingen had dit niet, de schade was omgekeerd evenredig aan het resultaat. De kerk en de toren werden zwaar getrof fen. Van de kerk bleven de muren groten- Wat er overbleef na de verwoestingen in mei 1940: een dode torenstomp en zwaar beschadigde gevels.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1998 | | pagina 7