4 1. Miniatuur uil een laatmiddeleeuwse Bible Historiale. De versiering van de Tempel van Salomo. The Pierpont Morgan Library, M.394, f 145. De knechten vermalen de pigmenten (rechts) en brengen een onderlaag aan (links). De meester schildert een figuur. ger Kerken en haar provinciale zusteror ganisaties leveren daaraan een belang rijke bijdrage. De regionale aandacht voor muurschilderingen, al dan niet in breder (kunst)historisch perspectief, is evident;1 Het prettige gevolg van dit alles is, dat tegenwoordig de schamele resten over het algemeen met zorg worden behan deld en de witkwast ongebruikt blijft. Fresco's of secco's? Muurschilderingen zijn in feite alle schil deringen die op een muurvlak zijn aange bracht. Onder een muurvlak kan even eens een zuil of een pijler worden ver staan. Naar analogie hiervan wordt ook gesproken over gewelfschilderingen en, meer specifiek, over grafschilderingen. In schildertechnisch opzicht liggen de zaken wat gecompliceerder. Muurschilde ringen kunnen dan fresco's, secco's of, in voorkomende gevallen, een combinatie van beide zijn. Een muurschildering is dus niet automatisch een fresco. Voor Nederland geldt dit zelfs als een uitzon dering. Bekend zijn in dit verband de in frescotechniek beschilderde grafkelders zoals die in onder andere Aardenburg, Sint Anna ter Muiden en, recentelijk, in Middelburg boven de grond zijn gekomen.5 Nederlandse muurschilderingen zijn, in tegenstelling tot die in Italië, in de meeste gevallen geen fresco's maar secco's. Het verschil tussen fresco's en secco's laat zich voor een deel al uit de naam herleiden. Fresco is het Italiaanse woord voor 'vers' en secco voor 'droog'. Wan neer een schildering op verse, vochtige pleister wordt aangebracht, spreken we van een fresco. Als dat gebeurt op een droge pleister, dan is het een secco. De opbouw van een muurschildering is op zichzelf eenvoudig. Er is achtereenvol gens sprake van een drager, een pleister laag, een grondlaag en een verflaag. De drager is in Nederland baksteen of natuursteen. De ruwheid, de voegen en de reliëfverschillen bepaalden de dikte van de pleisterlaag. Bij een ruwe drager werd eerst een grove pleister met relatief weinig kalk, en zand met een grote korre! opgebracht. De tweede laag was fijner van structuur, met meer kalk. Deze twee de laag werd vaak met een borstel aan gestreken, wat bij sommige muurschilde ringen nog goed is te zien. Op de pleis terlaag kwam veelal een grondlaag (wit, soms rood), die later geheel door de verf laag, de picturale laag, werd bedekt. De picturale laag is uiteindelijk de laag die in het zicht blijft. Om te verven zijn er pigmenten nodig en een middel om ze te fixeren of te binden, de bindmiddelen. Ook hierin is er sprake van een onderscheid tussen fresco's en secco's. Voor een fresco is geen bindmid del nodig. De verfpigmenten worden met een beetje water fijngewreven en op de natte pleister aangebracht. De kalk in de mortel zorgt tijdens het drogen voor een chemische reactie, waardoor de pigmen ten worden gefixeerd. Bij een secco gaat dat niet omdat de mortel al is opgedroogd. Dan moeten de pigmenten worden ver mengd met een bindmiddel als ei, dierlijke lijm of plantaardige gom. Indien een der gelijk middel is gebruikt, worden dat tem pera-schilderingen genoemd. Als lijnolie of papaverolie is gebruikt, dan zijn de secco's olieverfschilderingen. Het maken van de muurschilderingen vol trok zich in een zekere, hiërarchische volgorde. Eerst werden de pigmenten fijn gewreven, dan werd de grondlaag aange bracht en vervolgens de verflagen. Het opbrengen van de figuren behoorde van zelfsprekend tot het werk van de meester. Het wrijven van de pigmenten en het pre pareren van de grondlaag was knechten- werk. Over de makers van de muurschilderin gen zélf is overigens weinig bekend. Voor Nederland wordt ervan uitgegaan dat vooral gebruik werd gemaakt van ambachtslieden van de plaatselijke schil dersgilden in de omgeving. De betrekke lijke eenvoud van de schilderingen wijst daar ook wel op. Misschien zal ook wel eens gebruik zijn gemaakt van de dien sten van rondtrekkende schilders, die min of meer gespecialiseerd waren in het maken van muur- en gewelfschilderingen. Namen zijn er nauwelijks bekend. In Zee land geen. Wat was en wat verdween Eind negentiende en begin twintigste eeuw worden er ook in Zeeland de nodi ge muurschilderingen ontdekt. De situatie lijkt niet noemenswaardig te verschillen van die in andere provincies. Lijkt, want uitputtend onderzoek in bijvoorbeeld de verschillende kerkarchieven heeft nog niet plaatsgevonden. Er worden muurschilde ringen gesignaleerd, soms beschreven, in het slechtste geval weggebikt of onderge- wit en in het beste geval gerestaureerd. Een goede indruk van wat er in Zeeland

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1999 | | pagina 4