Bouwkundige onderwerpen
Stabiliteit van het kerkgebouw 2
1
1]
20
M. VAN DOORN
In het bulletin nr. 40 was de stabiliteit van
het kerkgebouw onderwerp van bespre
king. Met name werd toen behandeld de
weerstand van gebouwen tegen horizon
tale krachten. Zoals toegezegd, dit keer
een verhandeling over stabiliteit in verti
cale zin, namelijk de weerstand die de
ondergrond moet leveren om het gewicht
van het gebouw te kunnen dragen.
Eén ding is zeker! Zonder voorzieningen
te treffen zouden de opgaande muren van
het oude stenen kerkgebouw, met hun
gigantische gewicht, in de bodem weg
zakken. Er dienden dus voorzieningen te
worden getroffen en zulk een voorziening
noemt men fundering of fundament. Met
onze hedendaagse ogen bekeken zijn de
funderingen uit de tijd van de Middeleeu
wen eigenlijk onvoorstelbaar primitief en
is het verwonderlijk dat dergelijke omvang
rijke bouwwerken zich zo goed staande
hebben kunnen houden. In de loop der
tijden zijn verschillende systemen ont
staan, meer proefondervindelijk dan
wetenschappelijk.
In Zeeland met zijn overwegend leemach-
tige bodem zullen de funderingsproble
men geringer zijn geweest dan bijvoor
beeld in de typische veengebieden, maar
ook in deze provincie heeft men te maken
met veenlagen, echter meestal betrekke
lijk dun. Een veenlaag die belast wordt
heeft de eigenschap samen te drukken,
net zo lang totdat een soort evenwichts
toestand ontstaat, men noemt dat het
'zetten' van het gebouw. Als dat zetten
gelijkmatig plaatsvindt - we spreken nooit
over grote zakkingen - dan zijn nader
hand weinig problemen te verwachten.
Voorwaarde voor gelijkmatig zetten was
te streven naar gelijkmatig verdelen van
de gebouwlast over de fundering, en
voorts een homogene bodem. Doordat de
bouw van kerkgebouwen vele jaren duur
de, kon er tijdens de bouwperiode meest
al wel geleidelijk een evenwichtstoestand
worden bereikt, zodat ontstane calamitei
ten konden worden bijgewerkt voordat het
gebouw was voltooid. Bovendien werden
de Middeleeuwse kerken vaak gesticht op
hoger gelegen gronden, zoals zandruggen.
Er zijn twee hoofdsystemen in de wijze
waarop werd gefundeerd, te weten:
1het verbreden van de voet van de
muur, waardoor het oppervlak van het
draagvlak werd vergroot en daardoor de
druk per cm2 op de ondergrond verkleind;
2. het verbeteren van het draagvermogen
van de bodem, of
3. een mengvorm van beide funderings
systemen.
Ad. 1
Het meest bekende funderingssysteem
was het funderen op 'staal'. Het woord
heeft hier niets te maken met het metaal
staal, maar er wordt mee bedoeld het
vlak van de bodem waarop wordt gefun
deerd. Bij kwalitatief goede bovenlagen
ligt de 'aanlegdiepte' op 60 a 80 cm,
zodanig dat 'opvriezen' wordt voorkomen.
Om het draagvermogen te vergroten, of
anders gezegd om de druk op de bodem
te verkleinen, wordt het muurwerk voor
zien van een verzwaarde voet, door de
muur geleidelijk te verbreden tot een
bepaalde maat (zie afb. 1). Zoals gezegd,
kwam daar weinig wetenschappelijks aan
te pas. Deze wijze van funderen was,
zeker in Zeeland, het meest gebruikelijk.
Van de Middeleeuwse, omvangrijker kerk
gebouwen is omtrent de precieze wijze
van funderen weinig bekend, althans niet
bij de auteur van dit artikel. De meeste,
misschien wel alle dorpskerken, werden
op staal gefundeerd (uit eigen waarneming
onder andere Baarland, 's-Gravenpolder,
Grijpskerke, Kattendijke, Wemeldinge). In
hoeverre daaraan voorafgaand grondver
betering werd toegepast, is niet bekend.
Soms moest bij slechte kwaliteit van de
bovenlagen, of wanneer de grondslag was
omgewoeld of het bouwterrein met losse
grond was opgehoogd, aanzienlijk dieper
worden gefundeerd. Vaak werden dan uit
een oogpunt van kostenbesparing en ge
wichtsvermindering funderingen met zoge
naamde spaarbogen gemetseld (afb. 2).
Bij de gotiek, vooral in de late gotiek, heeft
men te maken met grote plaatselijke punt-
lasten op de ondergrond. Om deze over
de lengte van de muur te verdelen, wer
den wel contrabogen toegepast (afb. 3).
Ad. 2
Soms werd bij slappe bovenlagen een
zogenaamde bodemverbetering aange
bracht. Een van de mogelijkheden is het
graven van sleuven in slappe bovenlagen
waarin dan puin, zand, keien of dergelijke
werd gestort, al naar gelang wat beschik
baar was. Of dit bodemverbeteringssys-
teem bij oude Zeeuwse kerkgebouwen is
toegepast, is niet bekend.
Een hardnekkig verhaal als zou men als
bodemverbetering koeienhuiden gebruikt
hebben, heb ik van deskundige zijde nooit
bevestigd gekregen. Als deze huiden in
voldoende laagdikte zouden worden aan
gebracht, dan zou ik me daarbij uit een
oogpunt van drukverdeling iets kunnen
voorstellen. Er is ook wel beweerd dat de
koeienhuiden moesten zorgen voor het
drooghouden van de bouwputten tegen
grondwater.
4- CeMT^fSoe^,
Aan het einde van de zestiende eeuw
kwam het heien van lange houten palen
tot 20 meter in zwang, waarvan de paal-
punt tot op de vaste, dieper gelegen
onderlagen werd 'ingeheid'. Daarvoor
werden apparaten, zogenaamde heistel
lingen ontwikkeld, uiteraard met de hand,
vele handen, bediend. In de provincie
Zeeland met zijn overwegend leemachti-
ge grond kwam heien, zelfs tot aan de
Tweede Wereldoorlog, nauwelijks voor.
Momenteel wordt ook hier bijna geen
gebouw meer zonder paalfundering gere
aliseerd. waardoor de kans op verzakkin
gen, ook mede door de grote kennis van
grondmechanica, bijna nihil is. Dat was in
het verleden zeker anders. De bouwwer
ken met stevige fundamenten bleven. Wat
verdween omdat de fundering niet vol
deed, moet niet worden onderschat!