15
Dezutter: "Het ongedoopte kind, dat niet
op rituele, sacramentele wijze deel heeft
aan het heilige leven, kan ook niet ingaan
in het lichtrijk van de dood. Volgens mid
deleeuwse voorstellingen is voor de
ongedoopten niet alleen de hemelpoort
gesloten, maar ook die van de hel. Het
ongedoopte kind is in feite nergens. Daar
om werden vroeger de ongedoopte kinde
ren zonder enig ritueel ter aarde besteld.
De begraving gebeurde tijdens de avond
schemering. Zoals de plaats van het graf
van deze naamloze kleinen was op de
grens van de profane en gewijde grond,
zo was ook het uur van hun begraving op
de scheiding van dag en nacht. De kin-
derpotten uit St. Anna ter Muiden bevon
den zich dan ook aan de rand van het
kerkhof, aan de noordzijde, in de duister
nis."8
De noordkant, waar weinig zon komt, was
altijd als begraafplaats ongewild. Men
meed deze plaats omdat het de woon
plaats van de demonen was. Wellicht is
deze gedachte overgebleven uit de tijd
van de kerstening. Volgens de Germanen
was het noorden de woonplaats der
goden. Het noorden is dus heidens. Ook
in de bijbel staat het noorden als hemel-
richting in een kwaad daglicht. Vanuit het
noorden, zegt de H. Hieronymus, worden
alle plagen over de wereld uitgestort. Hij
zegt dit in navolging van de profeet Jere-
mia, waar we lezen: "En het woord des
Heren kwam andermaal tot mij: Wat ziet
Gij? Toen zeide ik: Ik zie een kokende
pot, verschijnende van de noordzijde.
Daarop zeide de Here tot mij: Uit het
Noorden zal het onheil losbreken over
alle inwoners van het land." (Jeremia 1
13, 14).
De graven worden anoniem
We zagen dat in de periode van het
Romeinse Rijk de grafmonumenten van
de welgestelden in vele gevallen tamelijk
uitgebreid van informatie waren voorzien,
vooral gericht op het in herinnering hou
den van de overledene. Als dit wereldrijk
te gronde gaat, heeft het, naast vele
andere aspecten, ook zijn invloed op de
grafcultuur. Met name in dat deel van
Midden- en West-Europa dat tot het
Romeinse rijk heeft behoord, valt onge
veer vanaf de vijfde eeuw de culturele
eenheid uiteen. Opschriften zowel als
portretten verdwijnen, de graven worden
anoniem.
Men zou kunnen opperen dat dit kwam
vanwege de teruggang van het schrift; er
werden geen opschriften meer gemaakt
omdat er vrijwel niemand meer was om
ze te graveren of om het gegraveerde te
lezen. Die onverschilligheid tegenover het
geschrevene gold gelijkelijk voor alle gra
ven, zelfs voor de beroemdste, afgezien
van die van enkele heiligen. Natuurlijk is
er in een beschaving waarin het schrift
een ondergeschikte rol speelt en overle
vering hoofdzakelijk op orale wijze plaats
vindt, altijd meer ruimte voor anonimiteit.
Dit geldt dan zeker voor de overledenen.
Toch is het opmerkelijk dat in het cultuur
patroon van de periode rond het jaar
1000, toen het schrift alweer een niet te
verwaarlozen plaats had gekregen, deze
anonimiteit is blijven voortbestaan.
Ook vooraanstaande archeologen uit de
achttiende eeuw werden door dit gegeven
getroffen. Zo schrijft abbé Lebeuf bijvoor
beeld naar aanleiding van de in 1746
ondernomen reconstructie van de kloos
tergang van de abdij Ste Geneviève in
Parijs: "Men spitte toen alle aarde van de
kloosterhof om en vond een groot aantal
stenen doodkisten met skeletten, maar
niet één inscriptie." Alles waardoor de
persoon van de gestorvene zich tevoren
onderscheidde, beroepsemblemen of ook
wel een in vermiljoenrood geschilderde
naam, zoals zo vaak op Gallo-Romeinse
grafzuilen voorkwam, was verdwenen.
Een enkele maal vindt men een geschil
derde naam. Later werd die op een kope
ren plaat gegraveerd, maar dan aan de
binnenzijde van de grafkist bevestigd.
In de achtste en de negende eeuw blijven
uitsluitend een decoratie met bloemen,
abstracte voorstellingen of religieuze tafe
relen of tekens zichtbaar. Om met de
befaamde Duits/Amerikaanse kunsthisto
ricus Erwin Panofsky te spreken: "De
dogmatiek van wat geleerd wordt aan
gaande 's mensen lot na de dood heeft
het gewonnen van de wil tot gedenken."
Er zouden enkele eeuwen mee gemoeid
zijn voordat deze opvattingen duidelijke
veranderingen ondergingen. Pas vanaf de
twaalfde eeuw neemt de neiging tot ano
nimiteit in het christelijke westen steeds
meer af, te beginnen bij de rijken en
machtigen der aarde.
Kijken wij in onze directe omgeving, dan
hebben we de voorbeelden van volledige
anonimiteit tot ver in de late Middeleeu
wen bij de hand: de gemetselde grafkel
ders in de Sint-Baafskerk te Aardenburg -
en op meerdere andere plaatsen - kun
nen ons in hun beschilderingen nog zo
fascineren, de mensen die erin ter aarde
besteld zijn blijven volledig naamloos.
Waarschijnlijk is alleen gedurende een
bepaalde tijd de plaats van de onder de
kerkvloer aanwezige graven bekend
geweest. Niet meer dan dat.
De overgang van sarcofaag
naar lijkkist
In de loop van de dertiende eeuw zien we
dat het gebruik om de aanzienlijken in
een sarcofaag ter aarde te bestellen,
geleidelijk aan verdwijnt.9 Vanaf die tijd is
In de kerk te Meliskerke bevinden zich enkele van rode zandsteen vervaardigde sarcofaagdeksels. Deze zijn later als
grafsteen hergebruikt en liggen nu in de vloer van het liturgisch centrum. Voor meer bijzonderheden zie Bulletin nr. 10
(mei 1983), pag. 16