17 De op een groot aantal zerken aangebrachte symbolen van de evangelisten. Van boven naar beneden: een arend (Johannes), een mens (Mattheus). een gevleu gelde leeuw (Markus) en een gevleugelde stier (Lucas). (Foto's M de Goffau) Grafsteen in de kerk van Wemeldinge van de in 1553 overleden Jacopmine Huyghendochter, met hierop de afbeelding van de H. Wilgefortis. (Foto M. de Goffau) Grafsteen in de kerk van Baarland van de in 1558 over leden Willem Janszoon Lantmeter, met hierop de af beelding van een landmeter met zijn attributen en in de typische burgerkleding uit zijn tijd. Voor meer bijzonder heden zie Bulletin nr. 9, pag. 16. (Foto van een in 1955 gemaakte wrijfprent, orig. Alg. Rijksarchief, Den Haag) Deze eerste middeleeuwse grafschriften tonen de spontane menselijke behoefte om de identiteit in de dood te bevestigen. Dit is een ontwikkeling die vrijwel samen valt met de eerste uitbeeldingen van het Laatste Oordeel en de religieuze plicht tot het maken van een testament. Dit gebruik is niet onmiddellijk algemeen geworden en heeft heel wat weerstand ondervon den. In het begin overheerst een vorm van sobere bondigheid, in het uiterste geval volstaat men met de afbeelding van een veelzeggend merkteken als een kromstaf of een miskelk. Iedere verdere inscriptie ontbreekt dan. Geruime tijd blijft de bon digheid een overheersende factor: een naam, al snel gevolgd door een sterf datum (het jaar en soms ook de maand en de dag). Geleidelijk aan worden de grafschriften uitgebreider. Ook zien we dat het in het begin veel gehanteerde Latijn meer en meer verdrongen wordt door de landstaal. In de loop van de vijftiende eeuw komt het tot een vergaande standaardisering. De inscriptie brengt men aan in de vorm van een randschrift, te beginnen in de lin ker bovenhoek. In het middenvak zien we als aanvulling op en uitbeelding van de inscriptie een verscheidenheid aan voor stellingen: een simpele miskelk, een het noordelijke deel van het kerkhof. Zij moesten het in ieder geval doen met een eerloze begrafenis. Op een plank gebon den werd het vaak nauwelijks omwikkelde lijk op een berrie naar de grafkuil gedra gen, waar men het, met een minimum aan plichtplegingen, in het graf liet glij den. Met name in tijden van epidemieën was de sterfte vaak van een zodanige omvang dat het de grootste moeite kostte om de lijken snel te kunnen begraven. Men beschikte dan voor de armen over een soort algemene kuil, meugveel of meugal (slokop, veelvraat) geheten, waarin de lijken letterlijk gedumpt werden. Dat iede re vorm van ethiek en piëteit - waar schijnlijk noodgedwongen - hierbij uit het oog werd verloren, hoeft geen betoog. Terugkeer van de grafschriften Een belangrijk en veelzeggend verschijn sel in het cultuurpatroon van de late Mid deleeuwen was het weer terugkeren van het grafschrift. Dit gebeurde in grote lijnen gelijktijdig met het verdwijnen van de ano nieme sarcofaag, hoewel niet overal tege lijk en in het begin vaak aarzelend en spaarzaam. Op sommige plaatsen duiken de sinds vroeg-christelijke tijden verdwe nen grafschriften alweer op rond de twaalfde eeuw.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1999 | | pagina 17