Begraven in en om de kerk 12 2. Vóór de Reformatie G.J. LEPOETER In het eerste van deze serie van drie arti kelen is uitsluitend de aandacht gevestigd op de gemetselde grafkelders die na de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn zijn gekomen in de Sint-Baafskerk te Aarden burg (Bulletin nr. 39). Dit tweede artikel is meer algemeen van karakter. We behan delen hierin de verschillende aspecten van het begraven in en om de kerken gedurende de tijd tot aan de Reformatie, mede gebaseerd op de ontwikkelingen vanuit de oudheid en het vroege christen dom. In het nog volgende derde en laat ste artikel kijken we naar het vervolg: de periode na de Reformatie en de strijd rondom de beëindiging van het gebruik van kerk en kerkhof als laatste rustplaats. Centrale rol van de Kerk Tot de sporen die mensen uit het verle den hebben achtergelaten, behoren graf zerken en grafmonumenten. We vinden het vanzelfsprekend dat we ze tot op de dag van vandaag aantreffen in de kerken en op de rondom de kerken gelegen kerk hoven. Ze zijn uitingen van de dodencul- tuur, die we als meest wezenlijk onder deel van het culturele leven door de eeu wen heen dienen te beschouwen. Want wat is zekerder in het leven dan de dood en waar wordt een mens ten diepste meer door bewogen? Vooral voor de middeleeuwse mens stond de dood en de voorbereiding daarop cen traal in zijn leven. Het leven was kort en de dood stond er middenin als een mach tige heerser. Voor weinig mensen was het weggelegd om de respectabele leeftijd van veertig jaar te bereiken. De Kerk ver stevigde dat beeld van onzekerheid en snelle vergankelijkheid door te preken over zonde en boete. In een cultuur patroon waarin een salighe doot en een schoone uijtvaert het ideaalbeeld bepaal den, kon een dergelijke houding optimaal gedijen. In de Middel-Nederlandse geestelijke lite ratuur verschijnt een Ars Moriendi, een sterfboek, met als titel Een schone leerin- ge om Saligh te sten/en. Het is een klein boekje met gedachten over de dood, dat na de grote pestepidemieën in de dertien de en veertiende eeuw ontstond. De pest werd gezien als een straf van God en de redding lag derhalve in gebeden, boete doening en vooral misoffers. Artsen ver vulden in het ceremonieel rond ziekte en sterfbed een ondergeschikte rol. Kerk en klooster hadden tot taak dit in goede banen te leiden. Vooral de perioden van epidemieën waren zware tijden. Er waren dan vaak niet voldoende priesters om de stervenden te bedienen, dus werden kloosterlingen en zelfs leken ingescha keld. Dat was de reden dat de Ars Moriendi, het in het Latijn geschreven handboek voor priesters, ook in de volks- Houtsnede uit het Nederlandse blokboek Ars Moriendi, circa 1480, met voorstelling van de verzoeking door het ongeduld; op de grond naast het bed de duivel. taal werd vertaald. Wie ernstig ziek was, wist dat hij van de geneeskunde niets te verwachten had. Bovendien mocht een arts pas hulp verlenen wanneer de ziel en het eeuwig heil waren veiliggesteld. De ziel was belangrijker dan het lichaam.' Niemand die hieraan twijfelde. De Kerk waakte er angstvallig voor dat dit beeld in stand bleef. De financiële positie van het instituut Kerk was er voor het grootste deel van afhankelijk. Na het overlijden bleef het stoffelijk overschot letterlijk onder de hoede van de kerk. In de kerk of vlak daarbij, op het kerkhof. In ieder geval geborgen in de gewijde grond, tot meer der heil voor de ziel. Ook dit aspect was voor de Kerk in financieel opzicht zeer lucratief want er hing altijd, afhankelijk van de draagkracht van de overledene, een prijskaartje aan. Alle nadelen die er aan verbonden waren, nam men op de koop toe.2 De Romeinse tijd De begrafenisgebruiken in de late Middel eeuwen waren het resultaat van een ont wikkeling van eeuwen. Gaan we terug tot de vóór-christelijke tijd, de periode van het Romeinse wereldrijk, dan zien we dat zich op de graven van de welgestelden duidelijk zichtbare, in hardsteen gehou wen opschriften bevonden. Deze op schriften waren wisselend van lengte en min of meer uit afkortingen bestaand, met de naam van de overledene, zijn familie omstandigheden en soms ook zijn status of beroep, leeftijd, sterfdatum, zelfs de band tussen hemzelf en het familielid dat met de verzorging van het graf was belast. Dergelijke grafschriften zijn er legio overgeleverd. Als geheel vormen zij een van de bronnen van de geschiedenis van de Romeinen. De inscriptie is vaak vergezeld van een portret: een man en een vrouw, soms met ineengestrengelde handen als teken van hun huwelijk, gestorven kinderen, een man aan het werk in zijn werkplaats of winkel, of gewoon een borstbeeld of hoofd van de dode in een schelp of medaillon. Kortom, het zichtbare graf teken moest zowel duidelijk maken waar het lichaam was, als van wie het was. Tenslotte moest het de herinnering aan het fysieke uiterlijk van de dode, teken van zijn individualiteit, levendig houden. Had de graftombe tot doel de exacte plaats aan te geven waar de dodenver ering moest plaatsvinden, dan was dat ook omdat het bij komende generaties de gedachtenis aan de overledene in stand moest houden. Vandaar de naam monu- mentum of memoria: het graf is een gedenkteken. Natuurlijk bestonden er ook toen talloze armzalige graven zonder inscripties of portretten, die niets hadden mee te delen. Zo zijn bijvoorbeeld de teruggevonden asurnen die begraven werden op de begraafplaats Isola sacra bij de monding van de Tiber, volstrekt anoniem. Opkomst van het christendom Toen het christendom in Rome tot bloei begon te komen, had het vanzelfsprekend geen enkele eigen traditie betreffende het begraven of verassen van zijn gestorven

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1999 | | pagina 12