mWMm 10 van wegen, vanouds 'den Bijganck' genaamd, blijft de aandacht van onder zoekers opeisen. Dekker schreef in zijn in 1971 verschenen studie: "Het dorp ligt binnen een grote ring van wegen, die reminiscenties oproept aan de Karolingi sche volksburgen van Souburg, Burgh op Schouwen e.a. Het land binnen de ring is wel iets hoger dan de omgeving, maar het verschil is toch niet noemenswaard. Het dorp ligt niet in het midden van de ring, maar in het zuidwesten ervan. De perce- lering van de landen buiten de ring sluit zich met name in het noordoosten geheel bij de ring aan. Het geheel lijkt te merk waardig om toevallig te zijn."2 Waarschijn lijk zijn deze uitlatingen van Dekker voor de samenstellers van het boek over de ringwalburgen in Zeeland aanleiding geweest om wat Kloetinge betreft van een vermoedelijke ringwalburg te spreken. Vooralsnog blijken hiervoor evenwel te weinig betrouwbare gegevens beschik baar te zijn.3 Tijdens het bovengenoemde bodemon derzoek zijn, gesitueerd op een zware kleilaag, dicht bij de kerktoren, op een diepte van circa vier meter beneden het huidige maaiveld, sporen van de eerste menselijke activiteiten ter plaatse ontdekt. Weinig meer dan een donker gekleurd laagje aarde was er niet over. Misschien slechts een overschot van een tijdelijke verblijfplaats van schaapherders die, gekomen van Walcheren of Noord-Beve land, tijdens de zomermaanden hun kud den weidden midden op de uitgestrekte schorren om in het najaar weer terug te trekken naar veiliger oorden. Dit kan een lange reeks van jaren hebben geduurd; vermoedelijk valt deze periode van de zomernederzettingen nog voor of om streeks het jaar 1000. Pas rond 1050 wor den de omstandigheden zoveel beter dat men zich definitief kan vestigen. De eer ste permanente bewoners hebben hun woonplaats omringd met een aarden wal van ongeveer een meter hoog, een voor die tijd gebruikelijk systeem waarvan we ons niet een te grote voorstelling moeten maken. De ringwal liep waarschijnlijk vanaf het Peperstraatje tot de voormalige kleuterschool, een cirkel vormend dwars door de kerk en weer aansluitend bij de toren. Binnen deze ringwal ontstond lang zamerhand een opvulling met zand, afval, mest en dergelijke. Buiten de ringwal wer den in de loop van de jaren dikke mestla- gen gedeponeerd die de terp een vrij grote doorsnede gaven, doch de dorps kern werd slechts weinig uitgebreid naar het oosten. Het zal ongeveer 1100 geweest zijn wanneer het eerste houten kerkje of kapel gebouwd werd. Door de hoge waterstand in de ondergrond van het kerkgebouw was het niet mogelijk een voldoende diepgaand onderzoek hiernaar te doen. Het lijkt aannemelijk dat dit eer ste kerkje ook een plaats vond op de van ouds bewoonde terp, ongeveer op de plaats van het huidige kerkschip. Hoewel het land in de twaalfde eeuw wel grotendeels bedijkt geweest zal zijn, tra den toch nog herhaaldelijk bij hoge vloe De situering van het dorp op de kreekrug. (Uit: C. Dekker, Zuid-Beveland, pag. 21) den overstromingen op, die het land teis terden. Door één ervan ontstond een geul tot vlak bij de kerk. De huidige vate kun nen we beschouwen als een restant ervan. Gelijktijdig hiermee is aan de zuid zijde van de terp een versterking van palen en rijshout aangebracht. Toch breekt zo langzamerhand een betere tijd aan. Een wat toenemende welvaart is in eerste instantie het gevolg van de scha penfokkerij en de daarmee verbonden handel in wol en zelfgeweven stoffen. In die tijd zal ook het belang van de land bouw steeds groter geworden zijn. De sti mulerende invloed van de cisterciënsers van de abdij Ter Doest op de economi sche ontwikkeling van de streek en een opkomend dorp als Kloetinge is zonder twijfel groot geweest. De parochie Kloetinge Tegen het einde van de twaalfde eeuw of mogelijk al geruime tijd daarvoor is het dorp voor de toenmalige begrippen defini tief op de kaart gezet. Het is in een oor konde van paus Innocentius III van 5 februari 1216, waarin het kapittel van St. Pieter te Utrecht in het bezit van het patronaatsrecht van een aantal kerken bevestigd wordt, dat Kloetinge voor het eerst wordt genoemd. Omdat verdere gegevens ontbreken is er geen duidelijk heid over het stichtingsjaar van de parochie. Met een grote mate van waar schijnlijkheid is dit in de twaalfde eeuw geweest. De kerk van Kloetinge is al snel binnen het eiland Zuid-Beveland belangrijk geworden. In de dertiende eeuw was ze een tijdlang de zetel van de deken van Zuid-Beveland. Ook later nog was de Kloetingse kerk met haar in vier porties verdeelde cure en in oppervlakte de grootste parochie van geheel Zuid-Beve land, ongetwijfeld een der belangrijkste van het eiland. De kerk van Kloetinge is te beschouwen als de moederkerk van de kerken van Kattendijke en Kapelle. De geografische vorm van deze twee parochies maakt het waarschijnlijk dat ze van de Kloetingse parochie zijn afge splitst. Dekker acht het verder niet onmo gelijk dat ook de parochie Goes een afsplitsing van Kloetinge is. Binnen de parochie waren er, behalve de kerk in het dorp, een tweetal op zichzelf staande kapellen: de St. Margarethakapel in 's- Heer Reilofsdorp en de St. Martinuskapel in de Groe (voor de gehuchten Groe en Abbekinderen).4 In de kerk bevonden zich, behalve het hoofdaltaar in het koor, een viertal bijalta ren. Deze waren gewijd aan St. Agatha, het Heilig Kruis, St. Jacobus Apostel, St. poolgebied Vim Kaltendijke poolgebied len wosicn van llvcisdijk lOude Kraoicrt)

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2000 | | pagina 12