v Bouwkundige onderwerpen BPIP n L Pt?UMBElTEU 20 Natuursteen en het bewerken ervan M. VAN DOORN In de wat belangrijker kerkgebouwen werd ook in onze regio in ruime mate gebruik gemaakt van natuursteen voor bouwdoeleinden zoals muurwerk, vloeren, ramen, zuilen, ornamentiek en beeld houwwerk. Onder natuursteen wordt verstaan steen achtig materiaal dat tijdens de wordings geschiedenis van de aarde is ontstaan. Er zijn twee hoofdgroepen te onderscheiden, namelijk het zeer harde stollingsgesteente (afgekoeld magma) en sedimentsge steente, ontstaan door afzetting van ver- weringsproducten van stollingsgesteente zoals leem en zand (klastische sedimen ten) of afzetting van resten van organisch leven (organische sedimenten). Voorts is er nog een derde groep natuursteen te noemen, de zogenaamde metamorfe gesteenten. Dit zijn gesteenten die door hitte van vulkanen opnieuw smolten en waaruit dan een nieuw soort gesteente met afwijkende structuur ontstond (mar mer). In het oude Zeeuwse kerkgebouw heeft het sedimentsgesteente het meest toe passing gevonden en dan voornamelijk de uit België afkomstige organische kalk steensoorten: ledesteen, gobertange- steen en hardsteen. De twee eerstge noemde soorten zijn zogenaamde witte Belgische kalksteen. Het wordt in schollen tussen leem en zand gevonden. Dat het in Zuidwest-Nederland veelvuldig werd toegepast, vindt wellicht zijn oorzaak in de betrekkelijk simpele wijze van vervoer te water. Hardsteen, ook wel genoemd arduin, is een door koolstof donkergekleurde kalk steen, waarin versteende fossielen. Het is harder en dichter dan witte Belgische kalksteen. Om die reden werd en wordt het veelvuldig toegepast voor vloeren, stoepen, beeldhouwwerk en meer bewer kelijke stukken. Het bewerken van de steen vindt tegen woordig plaats op of nabij de vindplaats. In de tijd van de gotiek werd de steen op de bouwplaats bewerkt. De schollen of de uit de rotsen vrijgemaakte blokken wer den eerst in kleinere elementen gekloofd. Dit gebeurde door rijen gaten te boren waarin met ijzeren wiggen de stukken werden gekloofd. Voorts werd gebruik gemaakt van de gelaagdheid welke in alle sedimentsgesteenten voorkomt. De brute steenstukken werden op de bouwplaats verder bewerkt, voor wat de massa betrof tot metselblokken voor muurwerk. De in te metselen vlakken mochten wel ruw blijven maar dienden min of meer vlak te zijn om redelijk op elkaar te kunnen aansluiten. Het 'fatsoe neren' van deze zijden gebeurde met een puntige beitel, het 'spitsijzer'. Anders was het met de in het zicht komende zijde(n) van de steen. Enerzijds werd een zo vlak mogelijke structuur nagestreefd om het inwerken van weersinvloeden zo gering mogelijk te houden, anderzijds diende de bewerking ter verfraaiing van het werk. Omdat men in de Middeleeuwen geen machines hiervoor kende, diende alles met de hand te gebeuren, dat wil zeggen Ï?AUSDSL AvC» gliosis 5 ipi^p piniHijjiiiffl 1. RUSTIEK. OF BtfUUT 2. CEFfc'jMD 3. HECHTE I^ATHEDPAALSLAG -A KATHEDRAALSLAG 5. VISGRAAT3LAc G.£B©UCHArcD££KÊ>. beitelen. Men begon met het 'vlak en van scheluwte' hakken van een enige centi meters brede rand rond de omtrek van het te behandelen vlak. De slag van de beitel is daarin op regelmatige afstanden zichtbaar. Daarna werd het middenvlak met de beitel verder bewerkt. De eerste grovere bewerking noemt men schareren. Daarna kreeg het vlak zijn definitieve afwerking, welke volgens bepaalde motie ven al naar gelang de richting van de bei telslagen plaatsvond. Op een hierbijgaan- de schets zijn deze motieven en hun benaming schematisch weergegeven. De monumentenliefhebber zal zeker wel eens de beitelslagen op natuursteenvlak- ken zijn opgevallen, hoewel deze vaak door slijtage (vloeren, traptreden) of ver wering zijn vervaagd of zelfs verdwenen. Soms is er behoefte aan verdere opper vlaktebewerking. De vlakken worden dan geschuurd totdat de beitelslagen zijn weggevaagd en een egaal vlak ontstaat. Men deed dat met een steensoort die harder was dan de steen zelf. Bij sommi ge steensoorten zoals hardsteen, maar zeker bij marmer wilde men het werk nog gladder. Het vlak werd dan nageschuurd met toevoeging van lijnolie, waardoor de kleur dieper werd. De behandeling, die men zoeten noemt, kreeg nog een nabe handeling met puim steen. Men kon nog verder gaan door te polijsten met een wol len prop die onder toe voeging van polijstmid- del over het gezoete oppervlak werd bewo gen. Polijsten was niet geschikt voor toepas sing in de gotische kerken. Later, vooral tijdens de barok, was de toepassing van gepolijst marmer zeer in trek. AA/A. 80UCHAT?D£E£- HAMET3 - KOP V. D. HA MER. IPLSNTBEITEL voof: BKUUT g,E=WEX>CEN Schrijver van dit artikel hoopt dat de lezer in de praktijk kennis zal nemen van de wijze waarop natuursteen werd bewerkt en zich bewust zal zijn van de gigantische inspanning die het kostte om te komen van rotsblok tot bouwstenen van ons historisch erfgoed.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2000 | | pagina 22