De middeleeuwse kerk
van Oud-Vossemeer
in 1910 van de ondergang gered 2
3
bew. ex^
G. SOPHIA VAN HOLTHE TOT ECHTEN
In het bulletin van september 1999 schonken wij aandacht aan de geschiedenis van de
kerk te Oud-Vossemeer tot ca. 1900, toen sloop van de kerk dreigde. In dit nummer wordt
ingegaan op de strijd om sloop en nieuwbouw te voorkomen en de daarop volgende
restauratie van de kerk in 1910.
Gerucht over sloop van de oude kerk
Door berichten in de dagbladen kwam
men op het ministerie van Binnenlandse
Zaken aan de weet dat de kerk te Oud-
Vossemeer zou worden gesloopt. De
vraag rees waarom B. en W. geen bericht
hadden gezonden aan het departement,
wat volgens de circulaire van 18 septem
ber 1883 no. 2627, afdeling Kunst en
Wetenschappen verplicht was.
De Commissaris van de Koningin in Zee
land vroeg om inlichtingen. Het kranten
bericht vermeldde als motivatie "dat het
het beste is de oude kerk af te breken en
een nieuwe te bouwen." Aldus berichtten
B. en W. aan de Gedeputeerde Staten
van Zeeland op 22 juni 1901Daarbij
werd meegedeeld dat het dak een aan
zienlijk herstel vergde en enige verbou
wing van het inwendige noodzakelijk was.
Er werd niet omschreven wat dit laatste
precies zou inhouden.
Het is niet ondenkbaar dat in een verga
dering van kerkvoogden de idee van slo
pen naar voren is gebracht. Op veel plaat
sen in Nederland werd toen de oude kerk
afgebroken om plaats te maken voor een
nieuwe, die meer overeenkwam met de
eisen van de tijd, bijvoorbeeld omdat het
aantal lidmaten gegroeid was. Het is wel
duidelijk dat in die eerste fase in Oud-
Vossemeer interesse voor de oudheid en
oog voor de schoonheid bij de overwegin
gen geen rol hebben gespeeld. In feite
gingen de gedachten uit naar nieuwbouw.
Traditiegetrouw werd contact gezocht met
de 'Heeren deelgerechtigden in de
Ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw-
Vossemeer'. Dit blijkt uit een schrijven van
predikant P. de Looze in 1903 aan de
Heeren, waarin hij berichtte dat de kerk in
zeer bouwvallige toestand verkeerde. Een
onderzoek, ingesteld door twee deskundi
gen, onafhankelijk van elkander, had aan
het licht gebracht dat herstel niet meer
mogelijk zou zijn. Een commissie tot de
bouw van een nieuwe kerk was in het
leven geroepen. Geschat werd dat ruim
20.000,- benodigd zou zijn.
Het sprak welhaast vanzelf dat de
gemeente, die slechts voor een derde uit
hervormden bestond, niet bij machte zou
zijn zulk een bedrag bijeen te brengen.
Daarom deed zij een beroep op de
ambachtsheren om financiële steun in de
vorm van een gift of van het nemen van
enige renteloze aandelen ad 25,- per
aandeel.'
Tot stichting van het nieuwe gebouw wer
den in 1904 ook anderszins gelden inge
zameld. Een ander geschikt terrein was
niet aanwezig, dus moest de oude kerk
wel gesloopt worden in geval van uitvoe
ring van het plan van de kerkvoogden.
Een onverwachte calamiteit zorgde voor
vertraging. In het voorjaar van 1906
ondervond Oud-Vossemeer de ernstige
gevolgen van een vreselijke watervloed
die Zeeland teisterde en de gemeente zo
in de ellende dompelde dat na negen jaar
nog aan enkele kavels de invloed van de
overstroming merkbaar was. De verbete
ring van de zeewering vergde hoge
bedragen van het waterschap en veel
geld moest worden uitgegeven in het
belang van de volksgezondheid. De
gemeenterekening van 1907 eindigde dan
ook met een nadelig saldo, iets wat in
geen jaren was voorgekomen.
Dit alles heeft echter geen verandering
gebracht in het besluit van de commissie
tot de bouw van een nieuwe kerk.
Voorbereiding voor de bouw
van een nieuwe kerk: architect
Hoeksema aangetrokken
De notulen van kerkvoogden d.d. 18 juli
1906 melden dat een tekening van een
elders geplaatst nieuw kerkgebouw is
bezichtigd. Ter verdere oriëntatie zullen
de leden nog een paar andere nieuw
gebouwde kerken gaan bezoeken. Met
name worden genoemd Aarlanderveen
en Glanerbrug.2
In Vossemeer werd uitgezien naar een
deskundige die een degelijk ontwerp voor
een soortgelijk nieuw kerkgebouw zou
kunnen maken. De keuze viel op architect
K. Hoeksema te Groningen. Diens teke
ning viel blijkbaar in goede aarde. Kort
daarop overwoog de kerkvoogdij aan de
nieuwe kerk een toren toe te voegen,
waarbij zo nauwkeurig mogelijk de teke
ning van Hoeksema zou worden nage
volgd.
Kort daarop richtten de kerkvoogden zich
weer tot de ambachtsheren. Zij schreven
over de bijdragen die binnenkwamen voor
de nieuwbouw. Die zou in 1909 of 1910
kunnen beginnen wanneer de gelden ble
ven binnenkomen zoals dit tot heden het
geval was. Verdere steun bleek echter
gewenst. Het voorstel werd gedaan de zit
plaatsen die de ambachtsheerlijkheid in
eigendom had, aan de kerk af te staan en
daarmee de uitvoering van het bouwplan
te bevorderen Het is niet bekend of er
geantwoord is op dit voorstel. Wij komen
op deze kwestie later nog terug.
Tevens werd in 1906 gevraagd om een
toelage van de Synodale Commissie. Ook
bij de regering werd subsidie aange
vraagd voor de bouw van een nieuwe
kerk op dezelfde plaats als de huidige
kerk.
Inmiddels was het zover dat een deskun
dige zou worden belast met het maken
van bestek en tekening. Besloten werd
Hoeksema over te laten komen. De kos
ten van het project werden geraamd op
26.338,27.
Een probleem met de burgerlijke
gemeente
Bij het uitwerken van de plannen rees er
een probleem. De toren met de aan de
noord- en zuidzijde daarvan grenzende
ruimten en het noordelijk transept zouden
van de burgerlijke gemeente aangekocht
moeten worden. Zij waren onvoordelig
voor de eigenaren. De toren vergde
immers grote herstelkosten en het noor
delijk deel van het transept, bedoeld als
ziekenverblijf en woonvertrek, was als
zodanig respectievelijk onvoldoende en
onbewoonbaar. De kerkvoogdij trachtte
deze onderdelen van het oude kerkge
bouw in bezit te krijgen. Er kon immers
geen nieuwbouw plaatshebben als daar
over niet kon worden beschikt.
Gedeputeerde Staten vroegen het Rijk of
er bezwaren bestonden tegen de verkoop
van de toren uit oudheidkundig oogpunt.
De 'Rijkscommissie tot het opmaken en
uitgeven van een inventaris en beschrij
ving van de Nederlandsche Monumenten