6 kerk zou kunnen worden verkregen die in bruikbaarheid gelijkstond met een nieuw bouwwerk. Mulders visie kwam op het volgende neer. In hoofdzaak waren het de kap en de zui delijke muur van het schip die in slechte toestand verkeerden. Deze onderdelen moesten worden vernieuwd. De andere werken zouden dan bestaan in het her stellen en vernieuwen van enkele muur vlakken. Dit kostte minder geld dan voor een geheel nieuw gebouw. Bij herstel behield men grotendeels muren van een zwaarte en stabiliteit, die "onze moderne bouwwerken" - gebouwd met beperkte geldmiddelen - missen, en die daarom een waarborg zijn voor de langere instandhouding van het gebouw. Bij repa ratie behoefde men bovendien geen nieu we toren te bouwen, en de burgerlijke gemeente kon de aan de kerk grenzende toren blijven onderhouden. Het kwam er dus op neer dat een herstel in de oor spronkelijke toestand goedkoper was dan de bouw van een nieuw bedehuis met toren, terwijl restauratie een solider pro duct opleverde. Een eerbiedwaardig kerk gebouw werd zodoende behouden en voor de kerkvoogden was dit op den duur voordeliger. Bovendien zouden van rijks wege gratis tekeningen en een kostenbe- groting worden verstrekt. Deze conclusies van de expert Mulder werden doorgege ven aan de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk op 20 juni 1907. Wat de restauratie precies zou moeten inhouden werd ook bekeken. Opzichter tekenaar W.C.L.A. Scheepens3 deed in augustus 1908 een onderzoek naar de hechtheid van het gebouw. Hij rapporteer de dat de laatste jaren, uitgezonderd de torenhelm, niet de minste herstellingen hadden plaatsgehad. Ernstige scheuren vielen te constateren in de toren en aan sluitende gevels. De zuidgevel van het langschip was aanmerkelijk naar binnen overgezakt en geheel met portland- cement besmeerd. De zijmuren van de zuidelijke kruisarm vertoonden verschui ving in het bovengedeelte. De noordelijke kruisarm was het meest bouwvallig. Door losraken van de fundering was dit gedeel te in noordelijke richting overgezakt. Hier was dringend versterking gewenst. De kappen waren in zeer slechte staat: op verschillende punten waren de daken open, waardoor het water naar binnen kwam en de houten delen van het gebouw veel te lijden hadden gehad. De kappen dienden vernieuwd te worden. Besluit tot restauratie Nadat de kerkvoogden negen jaar lang restauratie hadden tegengehouden, moesten zij nu zwichten. Een advies van de voorzitter van het Provinciaal Kerkbe stuur van Zeeland, ds. J.A. Schouten, luidde onomwonden dat niet getracht zou moeten worden een nieuw kerkgebouw te stichten, maar dat moest worden overge gaan tot restauratie. Oud-Vossemeer hoefde voor nieuwbouw niet te rekenen op medewerking van het Rijk of van de Synode. Dientengevolge zou het beschik bare bedrag onvoldoende zijn. "Ga over tot restauratie," daar kwam het eigenlijk op neer. Dringend werd aangeraden nu tot een beslissing te komen. Bij restaura tie kon subsidie aangevraagd worden bij Rijk en Synode. In verband met een eventuele restauratie vroeg men de burgerlijke gemeente om verkoop te bewilligen in de aankoop door de kerk van de noordelijke transeptvleu gel. Zonder die toestemming zou namelijk de beschikbare ruimte in de kerk te klein zijn. Gedeputeerde Staten vroegen de minister of er nog steeds bezwaren bestonden tegen de verkoop van de gemeentelijke noordvleugel. Dit bleek niet het geval, zoals Mulder liet weten, nu slopingsplan- nen van de baan waren.4 Op advies van Mulder was er een conditie gemaakt ten aanzien van de restauratietekeningen. Ook indien het herstel niet plaatsvond met een rijkssubsidie, zouden de tekenin gen vooraf door het departement van Bin nenlandse Zaken moeten worden goed gekeurd. De kerkvoogden vroegen in oktober 1910 de referendaris Royer van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling K. en W. (de opvolger van De Stuers), om 6.000,- subsidie als bijdrage in de restauratiekosten. Architect Frowein Nadat op deze wijze in 1910 de beslis sing tot restauratie was gevallen, moest over de architect worden beslist. Hoeksema had zich teruggetrokken. De eerste die na hem in verband met restau ratie genoemd werd, was zoals we zagen Verheul. Waarom die het niet geworden is, is niet bekend. J.F.L. Frowein, architect te 's-Gravenhage, werd het. Wij mogen aannemen dat hij gekozen is op voor spraak van Mulder. Frowein kreeg de opdracht op 9 november 1910. Hij zal het bestek en de tekeningen maken in over eenstemming met de vanwege het depar tement verstrekte tekeningen. Over Frowein (1855-1914) iets meer. Johannes Fredericus Lodewijk Frowein werd in 1855 geboren te Amsterdam uit een evangelisch-lutherse koopmansfami lie, in oorsprong afkomstig uit het Duitse Noord-Rijnland. Op 15 november 1871 werd hij lid van het genootschap Architec- tura et Amicitia. In 1878 was hij opzichter tekenaar bij P.J.H. Cuypers. Vervolgens was hij ruim drie jaar in dienst van het Belgische gouvernement als hoofdopzich ter-tekenaar in het arrondissement Mechelen. Per 1 november 1882 werd hij op aanbeveling van Cuypers benoemd tot tijdelijk opzichter, toen nog woonachtig in Antwerpen, bij het bureau van de rijks- bouwkundige Jacobus van Lokhorst.5 Van Lokhorst oordeelde in 1887 dat Frowein wat zijn vorming betrof een belangrijke uitzondering was op de meeste bouwkun digen in ons land en wel vooral vanwege het voordeel van drie jaren werkzaamheid bij architect Cuypers (een der grootste architecten in ons land, voor wie hij ver schillende bouwwerken heeft uitgevoerd zoals Van Lokhorst opmerkte) als ook daarna bij een der eerste architecten van België, Leonard Blomme te Antwerpen.6 Frowein overleed op 6 juli 1914. Hij heeft dus niet meer het resultaat van zijn werk in Oud-Vossemeer kunnen zien. Het restauratieplan en de benodigde gelden Het plan van restauratie7 hield onder meer in: de kosterswoning zou worden afgebroken zodat er geen hinderlijke aan bouw meer was. De beide transepten werden weer bij de kerk getrokken. De consistoriekamer en de brandspuitberg plaats zouden elk in een der transepten worden ondergebracht. Zij vroegen een bescheiden ruimte, terwijl boven deze lokalen een tribune (galerij) was geprojec teerd. In de torenruimte was een orgel gedacht, boven de hoofdtoegang tot de kerk. De daken zouden worden hersteld, de bepleistering verwijderd, venstertrace ringen aangebracht en vulling met glas en lood. Zo zou de kerk weer een sieraad van de plaats vormen en een voorbeeld van een goed ingericht bedehuis. De toegezonden tekeningen, bestek en begroting werden na beoordeling door Mulder goedgekeurd. Hij achtte in een advies uit 1912 de aangevraagde subsi die redelijk. Wij krijgen nu weer een fraaie dorpskerk van architectonische betekenis, merkte hij in zijn advies op. Hij wees op het spoedeisend karakter. Bij de storm van 30 september 1911 was onder meer een groot gedeelte van het dak van het noordelijk transept vernield. In 1913 was het eindelijk zover dat op de staatsbegroting 5.000,- werd uitgetrok ken als eerste termijn. Na alle voorberei dingen konden nu eindelijk de plannen worden uitgewerkt. Uit de stukken blijkt

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2000 | | pagina 6