8
De inwijding van de kerk en het nieuwe
orgel, geleverd door de firma Standaard
te Rotterdam, vonden plaats op 7 mei
1915 door ds. F. van Asch. Een grote
schare woonde de plechtigheid bij en ook
predikanten van elders waren overgeko
men. Op 9 mei vingen de gewone gods
dienstoefeningen in de gerestaureerde
kerk aan.
De reactie in de krant was als volgt: "Over
het algemeen is de indruk, die men van
het nieuwe gebouw krijgt, uitstekend en
velen die meenden dat van de restauratie
niet veel terecht zou kunnen komen,
erkennen nu dat de gemeente een prach
tig bedehuis bezit."
Tot slot volgde in 1916 nog een inzame
ling ten behoeve van de aankoop van
nieuwe lampen.
Een sieraad in het hart van het dorp
Voordat wij afscheid nemen van 'ons'
kerkgebouw, nog enige bijzonderheden
over de tijd na de Tweede Wereldoorlog.
Het gebouw heeft geen oorlogsschade
ondervonden. In grote trekken bevond het
zich dus in de situatie waarin het onge
veer dertig jaar tevoren door de restaura
tie gebracht was. Daarbij waren de oude
constructiewijzen toegepast.
Met alle lof voor de restauratie, die na
een hevige strijd toch tot stand kwam, is
hier een kritisch nootje op zijn plaats. De
middeleeuwse methode is misschien his
torisch juist en schilderachtig om te zien,
zoals De Lussanet in 1947 opmerkte,12
maar hierdoor hebben zich gebreken
voorgedaan. Dakgoten zijn er niet
gemaakt. Het regenwater liep sinds de
restauratie langs de muren en steunbe
ren, waardoor verrotting van verschillende
houtconstructies optrad en een verwering
plaatsvond van het metselwerk, in het bij
zonder van de steunberen. Daardoor
moesten vergane muurstijlen worden ver
nieuwd en ijzeren gootbeugels en zinken
goten als regenafvoerleidingen alsnog
aangebracht.
Ook merkte De Lussanet in 1950 op dat
zich in het pleisterwerk onder het orgel
zeer fijn bruinachtig zand bevond, dat
zouthoudend was; waarschijnlijk was het
beter deze laag af te bikken en de bak
steen in het gezicht te brengen, anders
zou muurkanker blijven optreden achter
en onder het orgel.13
Nog niet zo lang geleden heeft men door
een andere opstelling van het doophek en
de banken een kerk verkregen met onge
veer vierhonderd zitplaatsen.
De bebouwing rond het kerkterrein
bestond oorspronkelijk uit eenvoudige
dorpshuisjes met een begane grond en
een verdieping in de kap. Aan de west
zijde bestond de toegang naar het toren
portaal van de kerk uit een doorgang tus
sen de bebouwing. Op een gegeven
moment besloot het gemeentebestuur de
kerk en het kerkplein geheel vrij te maken
van de omringende behuizing. Sinds 1966
staat het fraaie kerkgebouw aan alle
zijden vrijgelegd in het hart van het dorp,
vrij in de ruimte.
Noten
1Ambachtsherenarchief no 1534.
2. In Aarlanderveen, ten westen van de Nieuwkoop-
se plassen, sneuvelde in 1905 een vijftiende-
eeuws kerkgebouw met een losstaande achtkan
tige toren, dat bij herbouw in 1646 de vorm had
gekregen van een regelmatige kruiskerk met een
vierkante toren. Daarna, vóór 1796, is een voor
gevel voor het koor geplaatst en een dwarsschip
bijgebouwd. De toren en koorsluiting zijn vervol
gens in 1803 atgebroken. De kerk is vlak voor de
afbraak door Mulder in oktober 1904 gefotogra
feerd.
De Nederlands-Hervormde kerk in Glanerbrug.
een houten noodkerkje voor 120 personen,
gebouwd aan het einde van de negentiende eeuw,
diende wegens plaatsgebrek en klimatologische
omstandigheden vervangen te worden door een
eenvoudige stenen kerk met vijfhonderd zitplaat
sen. Architect J. Reijgers maakte de ontwerpteke
ning. De kerk, aanbesteed voor 17.000,-, werd
op 24 mei 1906 ingewijd.
3. W.C.L.A. Scheepens werd met ingang van 1 janu
ari 1900 opzichter-tekenaar ten behoeve van de
bewaring van en het toezicht op de gedenkteke
nen van Vaderlandsche Geschiedenis en Kunst.
Hij solliciteerde 29 september 1899 naar de vaca
ture na het overlijden van Tetar van Elven. Zijn
opleiding kreeg hij op de Quelliniusschool te
Amsterdam en bij verschillende architecten zowel
op het bureau als op het terrein; daarna is hij als
opzichter-tekenaar werkzaam geweest bij de archi
tecten Bleys en dr. Cuypers, bij welke laatste hij
sinds 1890 onafgebroken in betrekking was. Hij
was in het bijzonder vertrouwd met opmetingen,
het in tekening brengen en het herstellen van
oude monumenten. Is onder meer werkzaam
geweest bij de restauratie van de kerk en boterhal
te Zutphen, de kerk te Wouw, de kerk te Hyppoli-
tushoef op Wieringen, de kerk te Hattem en het
kasteel te Haarzuilens enz. (A.R.A., inv.nr. 2.04.13,
dossier 708)
4. Wel wordt door de burgerlijke gemeente een voor
behoud gemaakt bij de verkoop van het ongebruik
te dwarspand. Mocht in de toekomst een vergro
ting van de brandspuitenbergplaats en het arres
tantenlokaal nodig zijn, dan zou enig terrein van
de hervormde gemeente tegen een bepaalde ver
goeding benut moeten kunnen worden.
5. Zie G. Sophia van Holthe tot Echten, De Rijks-
bouwkundige Jacobus van Lokhorst en zijn Bureau
1878-1906, Bulletin KNOB, 1986, nummer 5.
6. Op het bureau van Cuypers werden door Frowein
uitgevoerd de kerk te Mheer, pastorie te Alkmaar,
villa's te 's-Graveland en te Princenhage. Johan
was een trouw aanhanger van de neo-renaissan-
ce. een behoudende bouwkunst, zoals uit al zijn
ontwerpen blijkt. Hij deed nauwelijks mee met wis
selingen die rond 1900 in de bouwkunst vielen
waar te nemen. Van 1906 tot 1914 leidde hij de
omvangrijke en succesvolle restauratie van Herin-
ga-State (1653) te Marssum. in de wandeling Slot
Popta genoemd. Hij liet van zich spreken in de
Monumentenzorg, toen hij in 1911 adhesie betuig
de voor het behoud van de gotische (de Schotse?)
huizen te Veere. Hij was toen samen met de
gebroeders Nieukerken betrokken bij de restaura
tie van de kerk te Breda. Na de kerkbrand van
Vlissingen kreeg Johan in 1911 de opdracht voor
een restauratieplan voor deze Sint-Jacobskerk.
Deze restauratie is na zijn dood afgemaakt door
zijn vriend A. Mulder. Drie dagen voor zijn dood
kreeg Johan de opdracht voor de restauratie van
de Sint-Laurens- of Grote kerk te Alkmaar.
Op 6 juli 1914 stierf Frowein in het gesticht Maris
Stella te Scheveningen aan een reeds jaren sle
pende hartkwaal, waarvoor hij enige dagen daar
voor was opgenomen. Frowein was een man die
leefde voor zijn vak, de bouwkunst. In de bouw
kundige bladen De Opmerker en Architecture
schreven respectievelijk P.H. Scheltema en A.W.
Weissman een in memoriam.
7. Volgens de Voorlopige Lijst uit 1922 is de kerk in
1913/'14 geheel verbouwd door J.E.L. Frowein. Dit
moet zijn J.F.L. Frowein. Het zou de indruk wekken
dat een nieuw gebouw onder zijn handen is ont
staan. Dat is allerminst het geval. Zoals Mulder na
afloop van de restauratie opmerkte: "Het oude
cachet is behouden." Alle latere toevoegingen zijn
ongedaan gemaakt. In grote lijnen kan men zeg
gen dat het kerkgebouw weer het aanzien heeft
gekregen uit de tijd vóór de Reformatie. Het is
begrijpelijk dat de binneninrichting hier en daar
een aanpassing heeft gekregen met het oog op de
eredienst. De terugplaatsing van veel meubilair uit
de zeventiende en latere eeuwen versterkt de
sfeer van het verleden. Omdat de beschikbare
ruimte van het gebouw te klein was, zijn er
bescheiden aandoende tribunes in de vleugels
aangebracht.
8. In de begroting van augustus 1913 zien wij onder
andere de volgende posten: bevloering gangpaden
in Naamse tegels ca. 800,-. Bevloering onder de
banken in oude aanwezige tegels 165,-, bekap
ping in vurenhout 2.760,-, leiendak 1.300,-,
totaal 24.500,-. De tekeningen geven ontwerpen
aan van de west- en oostgevel; zuidgevel en plat
tegrond van de kerk; een doorsnede AB (lengte)
en doorsnede CD (dwarsdoorsnede). Mulder heeft
alle stukken goedgekeurd.
9. Vlak voor zijn overlijden werd volgens de notulen
op 3 juni 1914 besloten om overeenkomstig het
voorstel van Frowein geen goten aan te brengen,
wat naar zijn mening oorspronkelijk ook de situatie
moest zijn geweest.
10. In het zuidlangschip bevindt zich in het tweede tra
vee een smaller en hoger ingezet raamkozijn, met
daaronder iets dat lijkt op een dichtgemetseld
poortje. In het noordlangschip was vóór de restau
ratie een dergelijk poortje weliswaar onduidelijk te
zien, eveneens in het tweede travee. In de stukken
wordt op deze bijzonderheid niet ingegaan.
11Vriendelijke mededeling van mevrouw Van Dijke,
kosteres.
12. De Lussanet aan de Rijkscommissie voor de
Monumentenzorg op 10 februari 1947.
13. Idem 24 juni 1950.