de vastgestelde uren voor een begrafe
nis in de kerk wilde komen.11 Bovendien
moest het loon voor de grafdelver, de
klokluider, de lijkdienaar en de dragers
betaald worden.
Het begraven in de kerk was hoe langer
Bezwaren
En wat te denken van de tamelijk uitbun
dige vorm van wereldse ijdelheid die bin
nen de ruimte voor de sobere en ingeto
gen calvinistische eredienst geduld moest
worden. Bezwaren, zowel op basis van
Met het voortschrijden van de tijd is er in
praktische zin alleen maar sprake van
een verergering van de toestand. Met
het toenemen van de bevolking neemt
ook het aantal begrafenissen toe, terwijl
de beschikbare ruimte meer dan bezet is
De grafdelver aan het werk in de kerk. Schilderij van Hendrik van Vliet Het Interieur van de Grote Kerk te Goes, met de nadruk op de openheid van de ruimte. (Tekening,
(Delft 1611-1675). gewassen in Oost-Indische inkt, door J. Keur, tussen 1764 en 1798, GA Goes)
hoe meer een bedrijf apart geworden.
Het had geen directe band met de
hoofdfunctie van het gebouw als plaats
voor de eredienst. Dit bedrijf mocht, bin
nen de hiervoor gestelde regels, vrijelijk
beschikken over de vloer en de bodem
van de kerk.
Aan de ene kant waren er de (financiële)
voordelen voor de kerk. De medaille had
evenwel ook een keerzijde. Het feit dat
de kerk begraafplaats was, heeft op een
wijze en in een mate die we ons nu nau
welijks meer kunnen voorstellen, een
stempel gezet op het interieur. Noodza
kelijkerwijs moest de ruimte open blijven,
met alleen rondom de pilaren en op
enkele plaatsen tegen de wanden de
mogelijkheid om vaste zitplaatsen aan te
brengen. De vloer vertoonde vaak vele
verzakkingen en maakte een uiterst slor
dige indruk. Het herstel hiervan was een
kostbare aangelegenheid. Dit werd nog
verergerd door het feit dat dikwijls zelfs
de funderingen werden aangetast. In
perioden van epidemieën leek het kerk
gebouw wel een slagveld.
ethische, hygiënische, als praktische ar
gumenten konden dan ook niet uitblijven.
De dichtregels van Adriaan Steyn uit
166912 duiden erop dat reeds in de loop
van de zeventiende eeuw weerstanden
openlijk naar voren werden gebracht:
"Wat zoekt Gij hier, een levende bij
doden?
Zo sprak in Christus graf een engel uit
Gods troon.
Zie! Nu is deze vraag in Christus kerk
van node:
Wat zoekt Gij 't leven zelfs bij het stin
kend aas der doden?
Hier brengt Gij dood-aas, dat geen zui
vere jood mocht raken.
En gaat Gods duurzaam Huis tot ene
rotplaats maken.
Waar levend gebed is geurig offerwerk.
Wat doet daar dood-gebeent' of vuile
stank te kerk?"
Als we zien dat in 1664 de stadsregering
van Middelburg besloot om de ruimte
onder de vloer van de in aanbouw zijnde
Oostkerk volledig in te richten met
gemetselde graven, dan is een generale
omslag van de opvattingen op dit punt
nog lang niet in zicht.13
en gelijk blijft. Steeds sneller moeten
daarom graven weer geruimd worden en
ontstaat er ook het probleem dat de gra
ven overvol zijn. Bij het openbreken van
een graf stuit men op steeds grotere
hoeveelheden beenderen en kisthout.
Op het kerkhof bestond nog de mogelijk
heid tot opgraving en bijzetting in het
knekelhuis, maar wie eenmaal in de kerk
was begraven, bleef daar ook. Knekel
putten waren in deze dan een noodzake
lijkheid.
Ruimtegebrek dwingt de kerkmeesters
er ook toe om de toch al beperkte ter
mijn van beschikbaarstelling van een
graf steeds verder in te korten. Een tijds
duur van twintig jaar nadat de laatste bij
zetting in een graf heeft plaatsgevonden,
is geen uitzondering. Daarna vervalt het
graf weer aan de kerk en wordt het
opnieuw verkocht. Meer en meer maken
vermogende lieden daarom gebruik van
het reeds lang bestaande systeem om
middels het aan de kerk beschikbaar
stellen van een aanzienlijk legaat uit de
erfenis, de instandhouding van het graf
te bewerkstelligen. Als het zou kunnen
'voor de eeuwigheid'. Ook dit levert de