19
zwengelde de zaak opnieuw aan." In de
kerkenraadsvergadering van 12 septem
ber 1752 verhaalde Callenfels hoe hij
gevraagd had op de ambachtsherenver-
gadering van 5 september "binnen te
staan" wat hem vergund werd. "Na geda
ne heijlbede over de WelEd. Vergade
ring" deed hij het verzoek voor een uur
wijzer en klok. Hij stelde dat de gemeen
te ongemak leed omdat de Katse kerk
niet te onderscheiden was van de kerken
en verzamelplaatsen waar "in ons lant
geen publijke Godsdienst oeffening is
toegestaan," men niet in staat was in
geval van brand of gevaar de "nabeuren"
ter assistentie op te roepen, de mensen
in en buiten het dorp nooit wisten hoe
laat het was en wanneer de "Gods
dienst" begon waardoor een chaos kon
ontstaan en het dorp een voorwerp van
spot zou kunnen worden. De ambachts
heren besloten eenparig, alvorens hier
hun goedkeuring aan te hechten, een
tekening van het eventuele uit te voeren
werk te laten maken. De predikant ver
taalde dit als zo positief dat hij in 1754,
na een bezoek aan de classis te Middel
burg, een kerkklok wegende 71 pond
kocht. Om deze aankoop te bekostigen
werd een collecte gehouden door het
laten rondgaan van een intekenlijst die
£14:4:5 opbracht, in afwachting van het
besluit van de ambachtsheren werd de
klok in de consistorie neergezet.
Enige weken later deed de smid Pieter
van der Bilt in de kerkenraadsvergade
ring verslag hoe hij in Middelburg bij een
smid een kerkuurwijzer, afkomstig van
een kerk op Walcheren, te koop had
gezien voor ruim 40 pond. Het uurwerk
verkeerde in een goede staat en was
vervangen omdat het te klein was voor
die kerk maar "voor ons kleijn kerkje
schoon soude voegen."
Besloten werd op de volgende ambachts-
herenvergadering, 3 september 1754,
belet te vragen en nogmaals om een
torentje en een uurwerk te verzoeken.
Na lang gewacht te hebben, mocht de
kerkenraadsdelegatie in de vergadering
van de ambachtsheren binnenkomen.
Daar bleek dat de ambachtsheren "mis
noegd" waren dat er een klok was
gekocht. Bovendien had de kerkenraad
de ambachtsheren "een slag in haar
aangesight gegeven" door naar de tim
merman te gaan voor een offerte van
een torentje terwijl het verzoek van 1752
niet door de ambachtsheren was afge
slagen. Verder werd de kerkenraad ver
weten dat zij een hek voor het kerkhof
hadden laten maken zonder daar de
ambachtsheren van in kennis te stellen.
Na het verslag van de delegatie vond de
kerkenraad de houding van de ambachts
heren "onaangenaam", des te meer
omdat de ambachtsheren de kerk niet
onderhielden. Hierover zullen ze de
afvaardiging van de ambachtsheren op
het komende Collegium Qualificatum
eens "vriendelijk onderhouden".
Ondanks deze verwijten over en weer
besloten de ambachtsheren om een
"kapje op de kerk te doen stellen om de
klok door de kerkenraad gekogt onder te
laaten hangen." Het verzoek voor een
uurwerk werd afgewezen.
Al een maand later kwamen enige
ambachtsheren met een timmerman uit
Middelburg om een bestek en kostenbe
rekening voor een torentje te laten
maken. De kerkenraad kreeg de raad
een zwaardere klok te kopen, maar met
dien verstande dat daarover eerst advies
en goedkeuring van het Collegium Quali
ficatum werd gevraagd. Het streven was
om de klok voor de winter op te hangen.
Helaas bleek het torentje 28 pond
Vlaams te moeten kosten, wat vier keer
zoveel was als de plaatselijke timmer
man voor de kerkenraad had gecalcu
leerd. Alle ambachtsheren moesten nu
eerst gehoord worden voor men verder
kon gaan.
In augustus 1756 wilden de ambachts
heren het torentje aanbesteden maar
voordat dit kon, diende de kerkenraad
eerst een nieuwe nokbalk te laten leg
gen. Pas op 20 juni 1757 begon Marinus
Boet, timmerman op Colijnsplaat, voor
de somma van 21 ponden Vlaams met
de bouw van het torentje, dat op 6 juli
gereed kwam. Nu men toch op het dak
bezig was, legde men meteen nieuwe,
blauwe dakpannen. De al gekochte klok
werd omgeruild voor een zwaardere
wegende 116V2 pond die gegoten was in
Donreide, met de volgende inscriptie:
"Soli Deo Gloria 1757". Op 21 augustus
werd voor de eerste keer de klok geluid
door de klokluider Jan Stek, door het
Ambacht aangesteld.
Wanneer het uurwerk is aangebracht, is
onduidelijk maar het is er gekomen. In
1768 wendde de kerkenraad zich name
lijk tot de ambachtsheren of zij genegen
waren de jaarlijkse kosten voor het
onderhoud en opwinden van het uurwerk
op zich te willen nemen. Het antwoord
was ja. Jaarlijks zou voor dit doel 1 pond
Vlaams aan de diaconie worden uitbe
taald.'5
Kats heeft niet alleen zijn klokkentorentje
aan Callenfels te danken, maar onder
diens leiding zijn ook enige veranderin
gen in het interieur aangebracht. Zo
werd de preekstoel hersteld en gevernist
en de ijzeren arm voor de zandloper aan
de kansel vervangen door een koperen.
De bank voor de kerkenraad kreeg even
eens een opknapbeurt en werd tot de
preekstoel doorgetrokken en beschoten.
Er kwamen nieuwe gordijnen en de kerk-
stoelen werden aan elkaar vastgemaakt
om alle wanorde tegen te gaan. Boven
dien besloot de kerkenraad vanaf 1 okto
ber 1757 kaarsen in de avonddiensten te
gebruiken en voor de bochten (banken)
van de kerkenraad en magistraat zes
koperen blakertjes te kopen.16
Verbouwing 1870
Over reparaties of verbouwingen aan de
kerk uitgevoerd in de zeventiende, acht
tiende en negentiende eeuw, afgezien
van het torentje, is nauwelijks iets
bekend. Veel zal het niet geweest zijn,
gezien de beschrijving van de kerk aan
de vooravond van de verbouwing van
1870.
De kerkenraad besloot in 1868 over te
gaan tot verbouwing van de kerk.17 De
aanleiding hiertoe was dat de ramen
geheel verveloos waren. Verven had
geen zin, want de kozijnen waren totaal
verrot. Er zouden dus nieuwe ramen
moeten komen en dat achtte men het
geschikte moment om andere verbete
ringen, die al sinds lang zeer wenselijk
werden geacht, tot stand te brengen. De
ramen waren te klein om voldoende licht
in de kerk toe te laten, het muurwerk
was te laag en een plafond ontbrak. Het
dak was zelfs niet beschoten, zodat men
van binnen tegen de dakpannen aan
keek. Het gevolg: de kerk werd in de
zomer zeer warm en in de winter buiten
gewoon koud. Daarbij kwam nog de
tocht, veroorzaakt door het torentje. Door
de verbinding tussen klok en uurwerk en
het in de kerk afhangende touw om de
klok te luiden was het torentje niet
geheel dicht, en dat maakte het zitten op
de daaronder gelegen plaatsen bij wind
en strenge koude hoogst onaangenaam.
Het was "niet te verwonderen, dat er een
zekere moed toe behoorde om in de
winter de godsdienstoefening bij te
wonen. Meer dan één, voor rheumati-
sche aandoeningen vatbaar, persoon
heeft dan ook reeds geklaagd, in de win
ter de godsdienstoefening niet bij te kun
nen wonen zonder er nadeelige gevol
gen van te ondervinden. De zoodanigen
hebben gelijk, dat zij te huis blijven."
Bovendien leverden de gewichten van