15 torenspits bleef niet zonder gevolgen. Getuige hun brief van 21 januari 1926 aan de Rijkscommissie voor de Monu mentenzorg zaten burgemeester en wet houders met het resultaat van de toege paste wijze van restaureren in hun maag: "Het heeft onze aandacht getrokken dat na de restauratie van den monumentalen toren te Kapelle deze niet waterdicht is. Dit vindt zijn oorzaak in de omstandig heid dat de torenspits thans geheel door zeefd is met buisjes, dewelke zijn aange bracht met het doel om de torenspits goed droog te houden. Deze methode werkt evenwel geheel negatief en is de toren, indien het regent of sneeuwt inwen dig geheel doornat. Het water stroomt dan vanuit de spits naar beneden, zet zoo alle zolders geheel onder water, het geen een zeer ongewenschte toestand is. Op grond van onderzoek van de zijde van Monumentenzorg werd geconclu deerd dat de oorzaak van het doorrege nen te wijten was aan het gebruik van een te poreuze steen, die bovendien niet horizontaal maar naar binnen hellend was gemetseld. De funeste invloed werd nog verergerd doordat het uitwendige voegwerk zeer slordig was uitgevoerd. Op tal van plaatsen vertoonde het voeg werk centimeters diepe gaten, die zelfs doorgingen tot achter de voorwerkers lig gende stenen. Aannemer Jeras, wiens onderbaas tevens de rol van opzichter had vervuld, kreeg de zwartepiet toege speeld: de opdracht om het werk te ver beteren. Architect Cuijpers schaarde zich hierin aan de zijde van Monumentenzorg. Hij had bij zijn inspecties, "op de lichte steiger, die voor de geoefende werklie den voldoende was," geen gelegenheid gehad het werk goed na te gaan. De aannemer liet het niet op zich zitten. Hij zag kans de beschuldigingen te weerleggen en schreef aan de architect: "Het is buiten mijn toedoen, dat de oude spits te poreus, te dun, verkeerd gemet seld en van lood ontdaan is, en dit zijn achteraf gebleken de vier hoofdoorzaken voor het thans doorwateren van den toren bij een langdurige regenperiode." Andere maatregelen waren noodzakelijk. Op advies van Monumentenzorg werd de spits door de N.V. Chemische fabriek Velada te Delft behandeld met het pre paraat Cedas C. Deze behandeling vond plaats op 16 mei 1927 en kostte 600,-. Blijkbaar was dit afdoende. In 1942 werd de behandeling met Cedas C nog een keer herhaald. Bij de huidige restauratie stond men voor de opgave om de constructie van de spits structureel te verbeteren en tevens het doorregenen een halt toe te roepen. Aanvankelijk werd gekozen voor het afbreken en weer (op een meer gedegen wijze) opmetselen van de bovenste 16 meter van het metselwerk. Dit in combi natie met herstel en injectie van het onderstuk. Als zodanig werd het in het bestek opgenomen. Na ampele overwegingen en diverse proeven is in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg evenwel beslo ten om de spits op de volgende manier te herstellen. Om te beginnen aan de binnenzijde de aangetaste en gebarsten stenen inboeten en geheel opnieuw te voegen. Vervolgens via de buitenzijde injecteren met een Jahn-injectiemortel. Deze mortel is aan de omstandigheden aangepast om een zo gunstig mogelijk vloeigedrag te creëren. Ten slotte aan de buitenzijde de aangetaste en gebarsten stenen inboeten en het geheel opnieuw voegen met een aangepaste Jahn-voe- genmortel. Ten gevolge van verrotting door het langdurig inwateren zijn de hou ten zolders in de spits gedeeltelijk ver nieuwd moeten worden. De vergaande verwering van de in 1922-1924 op de hoekkepers geplaatste hogels van euvil- le kalksteen (in de volksmond vogeltjes zaad), is aanleiding geweest om deze nu te vervangen door nieuwe exemplaren van ledesteen. •De kerk Voor een dorpskerk onmiskenbaar een gebouw met allure. In 1503, laat in de vóór-reformatorische tijd, werd de aan de Heilige Maagd gewijde kerk verheven tot kapittelkerk, een eer die maar zelden een dorpskerk te beurt viel. Tot de ver heffing van de Kapelse kerk was op het eiland Zuid-Beveland alleen de stads kerk van Reimerswaal van dit predikaat voorzien. Het was gebaseerd op de belangrijkheid van de ambachtsheren en hun relatie tot de kerkelijke gezagsdra gers en de ultieme bevestiging van de rijkdom van de kerk, die in deze tijd op het hoogtepunt van haar bloeiperiode was. Een ander bewijs van de roem en de rijkdom van de kerk in het begin van de zestiende eeuw vinden we in de klok ken. In één keer werden zes klokken in de machtige klokkenstoel in de toren gehangen. Ze zijn allemaal gegoten in het jaar 1527 door Petrus Waghevens te Mechelen, een van de bekende klokken gieters uit die tijd. Drie van deze klokken - met de namen Maria (naar de H. Maagd), Merten (naar St. Maarten) en Peter (naar St. Pieter) - hangen nog altijd op hun plaats. De belangrijkste onderdelen van het hui dige gebouw zijn de beide koren en het schip met de zijbeuken. Hiervan is het zuiderkoor veruit het oudste en tevens in architectonisch opzicht het meest inte ressante deel. De bouwtijd van dit deel van de kerk is te dateren in het eerste kwart van de veertiende eeuw. De gelij kenis met het inwendige van het iets oudere hoofdkoor van de kerk van Kloe- tinge is opvallend. De afmetingen van de ramen ten opzichte van de totaliteit van de muurvlakken en de verhouding van hoogte en breedte, in combinatie met de bijzondere wandgeleding, accentueren het omhoog strevende element van de gotiek uit de bouwperiode. De kap van het zuiderkoor heeft drie ribben in het gewelf. Het is de oudst bekende kap van deze constructie in Nederland. De kap is voorzien van een eiken gewelfbeschieting. Het schip en de zijbeuken hebben hun vorm en afmeting gekregen omstreeks 1480. Een aanzienlijke vergroting van het voor de leken bestemde deel van de kerk was in die tijd noodzakelijk. De bevol kingsaanwas van het tot de parochie Kapelle behorende dorp Biezelinge was de aanleiding voor de uitbreiding. Niet geheel duidelijk is of er toen al zijbeuken waren die werden aangepast of dat ze als compleet nieuwe delen aan het schip zijn toegevoegd. In het middenschip werd een viertal trekbalken aangebracht. Tegen de buitenmuren van de zijbeuken bevinden zich twaalf kapstijlen met daar in uitgesneden de apostelbeelden. Omdat - op Johannes na - de attributen ontbreken, weten we niet welke apostel ieder beeld voorstelt. Boven de hoofden bevinden zich gedetailleerd uitgevoerde baldakijns. Tegenover de apostelbeelden zijn aan het eind van de gebintbalken van het halve tongewelf fratskoppen ge sneden. In de vier hoeken van het mid denschip waar trekbalken ontbreken onder de strijkgebinten, plaatste men schraagbeelden van de vier kerkvaders. Alle houten beelden werden gesneden omstreeks 1480. In het middenschip ver tonen de draagstenen op de schalken onder de muurstijlen in steen gehouwen fratskoppen. Het noorderkoor werd tegen het einde van de vijftiende eeuw aan de kerk toe gevoegd. Mogelijk hield dit verband met de stichting van het kapittel in 1503, waarvan de voorbereiding achter de schermen reeds geruime tijd aan de gang was. Het verschil in bouwstijl met

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2002 | | pagina 15