18
consequenties voor de sculptuur en de
schilderingen. Aan de hand van aanwe
zige resten en bouwsporen is nog altijd
een redelijk beeld te vormen van de oude
situatie. In het koorgedeelte zijn nog res
tanten van beschilderingen bewaard ge-
Generaties lang heeft de krap bij kas zit
tende kerkgemeenschap moeten worste
len met achterstallig onderhoud. Het
vaak te lang uitstellen en achterwege
blijven van noodzakelijke herstellingen
kon niet zonder gevolgen blijven. Dit pro-
gemetseld.
In het begin van de twintigste eeuw, toen
men in Tholen begon te beseffen in de
Grote Kerk een belangrijk monument te
bezitten, bevond de kerk zich opnieuw in
een bedenkelijke toestand. Omdat ook
Linksboven: de zuidzijde van de kerk te Tholen in de steigers.
Daaronder: sluitsteen van het netgewelf. Middenhoven: de in
verband met de restauratie aangebrachte 'zoldering' onder het
zestiende-eeuwse laatgotische netgewelf. Daaronder links: een
luchtboog. Daarnaast: overzicht vanuit het oosten. Rechtsbo
ven: restauratie van een glas-in-loodraam. (Foto's M. Snoep)
bleven. Dit wijst erop dat dit deel van de
kerk vanaf de Reformatie niet meer voor
de eredienst is gebruikt en toen ook al
snel van de preekkerk is afgescheiden.
In de periode na 1578 werd veelvuldig
melding gemaakt van herstellingswerk
zaamheden. Er werden steeds voor lan
gere tijd contracten afgesloten met plaat
selijke ambachtslieden die voor het onder
houd van het kerkgebouw zorg moesten
dragen. In 1595 werd de vloer van de
preekkerk met zand verhoogd en ge
bracht op het vloerniveau van het koor.
Hierbij werden ook de vele grafzerken
verlegd.
Van min of meer blijvende aard waren de
problemen met het stenen gewelf, ook al
had men hiervoor bij de bouw door het
van slechts één laag stenen te vervaar
digen, voor de lichtste constructie geko
zen. In de kerkrekeningen over de perio
de 1595-1597 komen betalingen voor
aan de smid Frederick die ankers gele
verd had, "dienende tot het binden vande
kercke, alzoe de welfsels begonnen te
scheijden." Door de eeuwen heen heeft
men vele malen kunstgrepen moeten
toepassen om het gewelf op zijn plaats
te houden. Het mag een wonder heten
dat het nooit ingestort is.
ces van natuurlijk verval werd geaccen
tueerd door een zware schade, toege
bracht door een storm op 1 september
1717. Er moest een "extraordinaire repa-
rature" aan de kerk worden gedaan. De
nodige fondsen hiervoor kon de kerk niet
opbrengen, de financiële toestand was
zo precair dat zelfs de toelage aan de
predikanten jaren niet betaald kon wor
den. De Staten van Zeeland stonden de
magistraat van Tholen toe om geduren
de een periode van 35 jaar jaarlijks 104
pond aan de kerk te betalen om het her
stel te bekostigen. Verder leende de kerk
geld van de stad. Het mag duidelijk zijn
dat men gezien de grote nood niet nauw
keurig restaureerde maar vaak rigoureus
veranderde en vernieuwde. Als maar met
de weinige middelen een zo groot moge
lijk praktisch resultaat werd bereikt.
De negentiende eeuw laat wat betreft
werkzaamheden aan de kerk een betrek
kelijke rust zien. Wel werd in 1842 het
plaatsen van acht nieuwe gietijzeren
ramen aanbesteed. Deze ramen met
vorktraceringen waren bestemd voor de
zijbeuken. In 1858 werden er belangrijke
werken aan het koorgedeelte verricht,
waarbij de zuidelijke muur van het zuid
koor geheel in nieuwe baksteen werd
landelijk een bepaald besef van elemen
tair monumentenbeheer was ontstaan,
kon de kerkvoogdij iets van de zware
lasten voor het onderhoud afwentelen op
het rijk. In 1927 werd de architect H. van
der Kloot Meijburg voor het eerst van
overheidswege benaderd om een onder
zoek in te stellen naar de gebreken van
het gebouw en een globale begroting op
te stellen van de noodzakelijke herstel
werkzaamheden. Veel heeft Tholen aan
deze architect te danken. Jarenlang heeft
hij, grotendeels belangeloos, er veel tijd
en energie aan besteed en zich veel
moeite getroost om de noodzakelijke
restauratie van kerk en toren tot stand te
brengen.
•De grote restauratie
Ondanks de goede intenties van alle
betrokken partijen is het jaren onzeker
gebleven of die restauratie ook werkelijk
doorgang zou vinden. Het rijk was in eer
ste instantie slechts bereid om bij te dra
gen in de kosten voor restauratie van de
toren, voor de kerk moest de kerkvoogdij
zelf de benodigde fondsen zoeken.
Tevergeefs werd tweemaal - in de jaren
1929 en 1938 - een beroep gedaan op
de algemene synode van de Nederland-