V
Bouwkundige onderwerpen
Pijler, pilaar, zuil of kolom?
m
M
20
M. VAN DOORN
Hoe benoemen we de rijen 'palen' die de
eeuwen in onze historische kerkgebou
wen trotseerden? Pijlers, pilaren of mis
schien toch zuilen? Van Dale's Groot
Woordenboek der Nederlandse Taal zegt
daarover het volgende.
"Pijler. Stenen, houten of stalen con
structie voor ondersteuning van moerbal-
ken of gewelven. Tussenondersteuningen
van brugconstructies, viaducten e.d. wor
den ook pijlers genoemd. Kenmerk van
de pijler t.o.v. de zuil of kolom is dat deze
meestal vierkant, maar soms ook rond is."
in de bouwkunst wordt aan deze omschrij
ving een en ander toegevoegd, in die zin
dat de pijler wordt omschreven als mas
sief stuk metselwerk, meestal meer hoog
dan breed, vierkant, rechthoekig, kruis
vormig van doorsnede en meestal in het
zelfde vlak als van het bovenliggende
muurwerk.
"Zuil. Elk rechtopstaand draaglichaam,
vrijstaand, meestal sierlijk gevormd, rol
rond of vierkant, van natuursteen, hout
of staal."
"Pilaar. Zuil waarop een boog, een
gewelf of enig ander onderdeel van een
gebouw draagt."
"Kolom. Synoniem voor zuil of pilaar.
Hoeft niet per se een dragende functie te
hebben; het begrip kolom geldt ook voor
niet-bouwkundige vormen met een gerin
ge breedte ten opzichte van de hoogte,
bijvoorbeeld waterkolom of krantenkolom."
In de moderne bouwkunde, waar de
staanders relatief zeer dun (slank) zijn
ten opzichte van de lengte, wordt bijna
uitsluitend nog gesproken van 'kolom'.
De benamingen geven bouwconstructies
aan die alle eenzelfde functie vervullen,
namelijk vrijstaande draagconstructies
met het doel het ondersteunen van
bovenliggende elementen als gewelven,
balken, boogconstructies en andere
gebouwdelen. Niet alleen afhankelijk van
de vorm maar ook van tijd en plaats wor
den de benamingen voor precies hetzelf
de draagelement door elkaar heen gebe
zigd. Heel verwarrend eigenlijk. Deson
danks zal ik trachten enige specifieke
kenmerken te onderscheiden.
Dat pijlers, zuilen, pilaren en kolommen
belangrijke elementen zijn voor de duur
zaamheid van het bouwwerk blijkt wel uit
het feit dat 'pijler' en 'pilaar' in figuurlijke
zin op talloze manieren uitdrukking
geven aan zaken van blijvende waarde,
zoals "de pijlers waarop onze samenle
ving stoelt" of "de pilaren der Kerk."
Hierna zal ik, met het oog op de doel
stellingen van dit tijdschrift, bij het be
schrijven van de oude Zeeuwse kerken,
alleen nog spreken van pijlers en zuilen.
De pijler waarvan in figuur 2 enige door
sneden zijn aangegeven, is naar onze
begrippen een vrij fors blok metselwerk
dat dient om via een latei of een boog
constructie een bovenbouw te dragen.
De dikte van de bovenliggende muur is
dan meestal gelijk aan die van de pijler.
In figuur 3 zijn aanzichten van pijlers
aangegeven met in het ene geval een
latei onder de bovenbouw en in het
andere geval een boogconstructie, waar
bij wordt aangetekend dat bij boogcon
structies de pilaren wijder uit elkaar kun
nen omdat de meestal natuurstenen
lateien bij verticale belasting snel breken.
Sierlijker en slanker is de zuil. De door
snede is rond, soms naar boven enigs
zins taps toelopend en aan de boven- en
onderzijde voorzien van respectievelijk
een zogenaamd kapiteel en een base
ment. De grondvorm komt voort uit het
type zuil dat lang voor de geboorte van
Christus al werd toegepast in de Griekse
tempels en nadien door de Romeinen en
die in alle bouwstijlen die volgden is
terug te vinden, tot ver in de negentien
de eeuw. Zelfs in de huidige bouwkunst
verschijnt soms wel weer een architec
tuurstroming waarin de klassieke zuil,
weliswaar in meer eigen vormentaal, een
plaats krijgt. Het ronde deel van de zuil
tussen basement en kapiteel heet de
schacht. Zowel basement, schacht als
kapiteel zijn, zeker in het gotische kerk
gebouw, meestal van natuursteen.
Omdat de lengte van de schacht te groot
is om uit één stuk natuursteen te ver
vaardigen, worden deze uit delen ver
vaardigd en op elkaar gestapeld. De
onderlinge delen worden trommels
genoemd en in kalkmortel op elkaar
gestapeld, soms ook met gebruikmaking
van ijzeren doken. Het basement en het
kapiteel zijn op het vlak waar zij respec
tievelijk op de fundering en de boven
bouw aansluiten, verbreed, zodat zij in
technische zin de optredende krachten
over een groter oppervlak verdelen en
zodoende de belasting op het materiaal
over een groter oppervlak wordt verdeeld
en de druk per vierkante centimeter
wordt verkleind. In bouwkunstige zin
komen de krachten die zich in de beide
elementen voltrekken, vooral in de Griek
se zuil in de vorm op voortreffelijke wijze
tot uitdrukking.
In figuur 1 is een afbeelding van de
Grieks-Dorische zuil weergegeven. Ove
rigens is de Dorische zuilenorde sober,
zeker het basement dat soms geheel
ontbreekt. De Dorische zuil straalt kracht
uit en is door zijn perfecte verhoudingen
een voorbeeld bij de ontwikkeling van
latere bouwstijlen geworden.
In een volgend artikel kom ik op het
kapiteel in de diverse bouwstijlen terug.
p'jLERDii^re MeesTAL c
F' L2R t>OOF?S KIS D
FIGUOt? 2.
t- BOOGCOW Sr£UC7!E