Naast het voorstel van Frederiks, waarbij de oude koorpartij gehandhaafd bleef, blijkt hierop nog een variant te bestaan. Die zou van de lange, eenbeukige kerk een kruiskerk maken. Het gaat om een plattegrond van de kerk zonder datum, waarop staat: "N.H. kerk te Bruinisse Zeeland". Alleen al de aanduiding Zee land doet hier vermoeden dat wij te maken hebben met een project van niet- Zeeuwse makelij. Zo te zien was een kruiskerk gepland door de aanbouw van een linker- en rechter zijbeuk als een soort pseudo-transept. De oude koor partij bleef gehandhaafd, evenals een gedeelte van het schip en de oude toe gang in de westtoren. De burgerlijke gemeente heeft geen ruimte meer tot haar beschikking. In dit nu vrij gedachte deel van de kerkruimte kreeg de preek stoel aan de westzijde een plaats: de predikant zou via de geopende west ingang, waarbij ook portaal en predi kantskamer, naar de kansel gaan. In de dwarsbeuken kwamen ingangen voor de kerkgangers. Het orgel zou verhoogd geplaatst worden op de grens tussen koor en koorsluiting. De oude ingangen in het zuidschip zouden terug gerestau reerd worden. Zo te zien krijgen wij bij deze variant de indruk van een middel eeuwse kerk, de situatie van vóór 1597 of daaromtrent. In ieder geval kwam deze variant uit de hoek van de monumentenminnaars. Oudheidkundig werd er gefantaseerd. Er bestonden geen zijbeuken over twee traveeën in Bruinisse. De foto van het zuidelijk langschip geeft geen aanzet voor deze dwarsbeuk te zien. De vereis te vergroting van het aantal zitplaatsen zal ook aan dit plan ten grondslag heb ben gelegen. Overigens zou ook een einde gekomen zijn aan het eeuwenlange inwonen van de burgerlijke gemeente in de kerkruim te. Hoe het zij, dit idee is niet gereali seerd, net zo min als dat van Frederiks. Het aantal zitplaatsen werd wel uitge breid, maar waarschijnlijk niet voldoen de, afgezien van de andere bezwaren van de kerkvoogden. De burgemeester van Bruinisse stelde pas eind 1897 de Commissaris van de Koningin op de hoogte van de plannen.27 Door de voorgenomen "uitbouwing" zou het gebouw veel van zijn historische waarde verliezen, ofschoon daartoe de eerste stoot al was gegeven in 1844 doordat de ramen in spitsboogstijl toen vervangen werden door ijzeren ramen met boogvormige afwerking, zo merkte de burgemeester op. Hij zou er echter op toezien dat de te plaatsen ramen in spitsboogstijl zouden worden uitgevoerd. De burgemeester heeft de zaak vervol gens aangemeld bij het ministerie van Binnenlandse Zaken (circulaire 29 mei 1889), waarop Frederiks van het ministe rie opdracht kreeg om inlichtingen te ver schaffen. Definitief plan voor uitbreiding van de kerk, 1902. (Tekening M. van Doorn) Frederiks zoekt de publiciteit Begin 1898 verscheen een groot stuk in de Provinciale Zeeuwsche Courant, waarin de kerkvoogden gevraagd werd eerst het advies af te wachten van de deskundigen inzake kerkbouw en restau ratie van monumenten voordat de kerk te Bruinisse grotendeels zou worden afge broken om een groter part aan te bou wen.28 Dit krantenbericht, waarin het pro bleem uitgebreid aan de orde gesteld werd, kreeg direct daarop een vervolg in dezelfde krant in de vorm van een "open brief gericht aan de kerkvoogden" van Frederiks.29 Deze actie schijnt toch een moment van bezinning te hebben opgeleverd. Tijdens een vergadering van de kerkenraad van Bruinisse, die door Frederiks werd bijge woond, werd op 17 maart 1898 besloten om de oude kerk te behouden en te doen restaureren volgens de plannen van de heren Cuypers c.s. Dit bericht werd geplaatst in dezelfde krant. Het kerkbestuur heeft dus niet coüte que coüte het afbraakplan door willen zetten. Op het beloofde alternatieve plan van Cuypers c.s. is echter tevergeefs gewacht.30 Het was duidelijk: er was geen mogelijkheid in het gebrek aan zit plaatsen te voorzien zonder schade aan het monument toe te brengen. Het Zeeuwsch Genootschap Er is op een bepaald moment sprake geweest van het bouwen van een geheel nieuwe kerk op een andere plaats.31 De commissie uit het Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen ontraadde dit idee omdat de oude kerk dan zonder doel zou blijven bestaan en zeer spoedig in verval zou raken. Geen financiële problemen Zonder geldmiddelen zou de nieuwbouw uiteraard niet kunnen plaatsvinden. In het algemeen waren kerkvoogdijen aan gewezen op rijkssteun wanneer kerken verbouwd dienden te worden of grote onderhoudswerken op stapel stonden. De veelal armlastige gemeenten, waar onder Bruinisse zeker gerekend diende te worden, konden deze bedragen niet opbrengen. Door de rijksbijdrage, die alleen geleverd werd als er gerestau reerd ging worden met gratis tekening en kostenbegroting, had men greep op de zaak. Hier in Bruinisse lagen de kaarten wat dat betreft echter anders, met alle gevol gen van dien. Er bestond in deze gemeente een fonds dat in 1832 gesticht

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2002 | | pagina 8