Bruinisse. De verbouwing van de Nederlands-hervormde kerk omstreeks 1900 3 G. SOPHIA VAN HOLTHE TOT ECHTEN Bruinisse heeft na de verwoesting in de Tweede Wereldoorlog een nieuw kerkge bouw gekregen. De kerk, die verloren gegaan is, dankte zijn gedaante aan een ingrijpende verbouwing in 1902. Over die verbouwing en haar voorgeschiedenis handelt dit artikel. Een middeleeuwse kerk De stichting van de kerk in Bruinisse was bij de indijking bij octrooi van 1467 bepaald, ook dat zij aan Sint Jacob zou worden toegewijd. De abt van Middel burg gaf in 1470 toestemming tot de bouw. Volgens de kerkhistoricus J. van der Baan heeft het oorspronkelijke gebouw tot 1890 uitwendig weinig veranderingen ondergaan. De van baksteen met natuur stenen banden gebouwde kerk is een- beukig. Het koor van drie traveeën heeft een 5/10-sluiting. In het bovenste deel van de koormuren werd een aantal zogenaamde klankpotten of akoestische vazen ingemetseld. Zij bevinden zich in het gedeelte tussen de contreforten. Het schip bestaat uit vijf traveeën. In- en uit wendig bevinden zich blindtraceringen in de toren. Op de westmuur staat een zes- kantig open spitsje en in die muur is een ingang. In gebruik genomen voor de gereformeerde godsdienstoefening: de periode tot 1798 Het inwendig aanzien van de kerk is sterk veranderd toen de Hervorming doordrong en het gebouw aan de gere formeerden werd toegewezen. Sedert die tijd verdwenen onder andere de muurschilderingen onder steeds dikker wordende lagen witsel, waardoor het laatste spoor van de vroegere gods dienstvorm werd uitgewist, in het stoffe lijke althans, zo merkt de kerkhistoricus J. van der Baan in zijn bijdrage op.1 In 1590 hield men er op Pinksterdag voor de eerste maal Avondmaal naar protes tantse opvatting. De invoering van de nieuwe leer vergde op velerlei terrein aanpassing. Voor Bruinisse werd in de tijd tussen 1589 en 1597 geen beroep gedaan op de Staten van Zeeland voor werkzaamheden aan de kerk. Overigens was er behalve van aanpassing sprake van amputatie van de ruimte. Vermoede lijk is er een consistorie ingericht in het 'verbouwde koor". Ook verleenden de Gecommitteerde Raden van Zeeland in 1597 een subsidie voor het inrichten van een deel van de kerk tot een school; voordien kreeg de jeugd les in een hut van stro. Er is 250 jaar lang school gehouden 'onder de toren'.2 De school meester onderwees toen de jeugd, was tevens voorzanger, koster en klokluider.3 De school zal niet gehuisvest zijn geweest op de luizolder van de kerk omdat daar geen toetreding van daglicht mogelijk was. Wij moeten de school met "aankleve van dien" dus zoeken op de begane grond van het gebouw. Op de plattegrond uit 18894 zien wij twee later gebouwde dwarsmuren ter afscheiding van het eigenlijke kerkgedeelte. Rond 1600 moet de school verhuisd zijn naar het nieuw daarvoor ingerichte lokaal tus sen deze beide dwarsmuren, met moge lijk een provisorische ingang in het zuid schip. Eén travee van de kerk is hiervoor opgeofferd. De school maakte evenals de toren met de kerk een samenhan gend geheel uit. De toren stond niet naast maar op het kerkdak en de school bevond zich geheel binnen haar muren, met één dak gedekt. Kerk en toren werden in 1616 ingrijpend hersteld.5 De Tachtigjarige Oorlog zal ook hier zijn sporen hebben achtergela ten, niet in het minst door de fameuze passage van de Spanjaarden in Zeeland door het Zijpe in 1575.6 Bij die verbou wing zal vermoedelijk de westingang onder de toren dichtgezet zijn en een ingang in het meest noordoostelijk travee van het schip zijn gemaakt als entree voor de kerkgangers. Op deze plaats zal een gotisch raam gedeeltelijk opgeofferd zijn. Evenals op de zuidzijde van het schip, aan de torenzijde, zullen twee gotische ramen aan de bovenzijde opge offerd zijn ter wille van beide ingangen: één ingang om naar het schoollokaal te gaan en de andere naar de brandspuit en de luizolder. Er waren dus twee tra veeën voor burgerlijk gebruik. De regen bak bevond zich aan de noordzijde van het schip. Volgens Jumelet was ook 1690 een belangrijk jaar voor het herstel van de kerk. Dit kan samenhangen met de watervloed op 26 januari 1682, waardoor het dorp zwaar beschadigd werd. In 1753 stond de kerk ongeveer midden in het dorp. Zij werd niet alleen ruim en groot genoemd, maar was ook de "regel- matigste van geheel Duiveland". Het aantal lidmaten bedroeg toen ruim twee honderd.7 De wanden en verdere aankleding van het interieur zullen een kale indruk heb ben achtergelaten nadat de Revolutio nairen in 1798 opdracht hadden gegeven alle wapens en andere onderscheidings tekens in de kerk te Bruinisse te verwij deren. In het bijzonder ging het om veer tien geslachtswapens, waaronder twee van de laatst overleden ambachtsheren, Willem de Jonge en Anthony Nollens, van marmer, met beeld- en lofwerk opgesierd en tegenover elkander in de muur geplaatst. De afbeeldingen van de beide epitafen zijn bewaard gebleven.8 Er was ook een grafkelder voor de ambachtsheren en vrouwen en boven dien een eregestoelte voor de ambachts heerlijkheid. Dit alles was na 1798 niet meer als zodanig in de kerk aanwezig, of vernield.9 Het beheer van de "Publieke Kerk" werd tot 1795 uitgeoefend door kerkmeesters of kerkvoogden die aangesteld waren door de stadsregering of de ambachts heer. Tot de veranderingen die de Om wenteling van 1795 met zich meebracht, behoorde ook de scheiding van kerk en staat. In de Staatsregeling van 1798 is vastgelegd dat het voormalige publieke kerkgebouw - met uitzondering van de toren die eigendom werd van de over heid - voortaan behoorde aan de kerke lijke gemeente. De kerk in de negentiende eeuw Bronnen die ons iets vertellen over het herstel van het gebouw in de negentien de eeuw, zijn de aanvragen om subsidie in de periode na de Bataafse Omwente ling.10 De eerste keer in 1819. De kerk en pastorie bleken zich in slechte staat te bevinden. Er woonden toen 948 perso nen in Bruinisse. Voor de kerk werd een bedrag gevraagd van 830,-, voor de pastorie 728,-, bijkomende kosten

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2002 | | pagina 3