Gezicht op het koor en de aanbouw aan de zuidzijde van de kerk, 1897. Plattegrond van de kerk te Bruinisse in 1878. (Tekening M. van Doorn)
(Foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist)
234,-, dus in totaal ging het om
1.792,-. Op 17 maart 1820 kwam de
daartoe benoemde commissie kijken
naar het "eenvoudige eenbeukig kerkje,
bestaande uit een koor en een door een
dakruiter bekroond schip."11 De opgege
ven herstelkosten dienden voor het Rijk,
vanwege het grote aantal aanvragen van
elders, tot dragelijke proporties te wor
den teruggebracht. Daarom een alge
meen toegepaste korting, die voor Brui
nisse neerkwam op een toewijzing van
slechts 1.400,-. Deze som was voor
namelijk bestemd voor het verven van
het kerkgebouw. Wij nemen aan dat de
buitenkant een beurt kreeg. Tevens wer
den de zitplaatsen van de vrouwen, uit
bijdragen van de eigenaars, geschilderd.
Bovendien werden er volgens Jumelet12
toen bijbelteksten op de wanden aange
bracht. Het herstel zal niet ingrijpend
geweest zijn, zodat men ongeveer twin
tig jaar later weer op de stoep van de
overheid stond voor geld voor een
opknapbeurt.
Kerkvoogden en notabelen dienden op 8
februari 1843 een rekwest in bij "Zijne
Majesteit" waarin zij schreven dat het
kerkgebouw in zodanig slechte staat
geraakt was dat bij gebreke van spoedig
herstel "hetzelve volstrekt onbruikbaar
zou worden."13 Het ging voornamelijk om
het dak en het gootwerk. Die veroor
zaakten inwatering en de loden ramen
dreigden uit hun voegen te vallen. Ook
was het inwendige van de kerk geheel
verveloos. De overgelegde begroting liet
een bedrag zien van 4.550,-. De
gemeente was door achteruitgang van
de visserij, alsook door hoge plaatselijke
en personele omslag, ter bestrijding van
de kosten van havenwerken, buiten staat
deze som zelf op te brengen. Zij zou
echter bij vrijwillige intekening 1.000,-
bijeen kunnen brengen. Scheepsbouw
meester Smit te Alblasserdam was
bereid tegen inkoopsprijs de nodige
materialen te leveren zoals hout, steen,
enzovoort. Tevens kon een lening geslo
ten worden van 1.000,-, zonder inte
rest, af te lossen in tien jaar, telkens
100,-. Samen kwam dit neer op
2.000,-. Het tekort bedroeg 2.550,-.
De kerkvoogden verzochten 1.000,-
als subsidie van het Rijk en een rente
loos voorschot van 1.500,-. Het Pro
vinciaal College van Toezicht, belast met
de zorg voor de kerkgoederen en -ge-
bouwen,"1 rapporteerde op 28 augustus
1843 dat de voorgedragen werken voort
sproten uit gebrek aan tijdige voorzienin
gen. Wij zouden zeggen: achterstallig
onderhoud. Ook was er volgens de
hoofdingenieur een aantal posten uit te
sparen waaronder de uitgave voor 104
stoelen ad 160,-. Voorts bevloeren met
blauwe gebakken steen in plaats van
hardsteen: 233,-. Het laten vallen van
de post voor twee nieuwe ijzeren ramen,
daar tien stuks voor de kerk voldoende
zou zijn: 277,-.15 Met elkaar een uitspa
ring van 670,-; derhalve benodigd
3.880,-. Sinds 1821 was de bruikbaar
heid van het kerkgebouw door de ver
meerdering van de bevolking en de ver
mindering van de bestaansmiddelen
meer en meer achterop geraakt.
Uit een missive aan het genoemde Pro
vinciaal College om inlichtingen op 18
maart 1844 blijkt dat een groot deel van
de kosten niet voor de kerk maar voor de
toren en school zou moeten strekken.
Hoeveel zou er ten laste van de kerke
lijke gemeente overblijven? Uit een
nader rapport van 19 augustus 1844
bleek het schoolgebouw en "aankleve
van dien" 250,- nodig te hebben en de
toren 750,-, dit volgens een bereke
ning van de hoofdingenieur. Deze 'ge
bouwen' maken met de kerk een samen
hangend geheel uit. De toren staat niet
naast maar op de kerk en de school
bevindt zich geheel binnen haar muren
en met een gezamenlijke bekapping. De
burgerlijke gemeente meent echter
genoeg te hebben gedaan met die nu en
dan te herstellen en niet verplicht te zijn
tot de gevraagde uitgave. Het uurwerk
bevindt zich immers binnen de zolders.
Beide lokaliteiten beschouwt de burger
lijke gemeente als niet tot haar eigen
dom behorend. Voor de toren acht zij
zich niet aansprakelijk lettende op het
zesde additioneel artikel der Staatsrege
ling van 1798. Iets anders is het met de
school. Aan de aansprakelijkheid hier
voor kon de burgerlijke gemeente zich
niet onttrekken. Zij heeft er een onver
deeld gebruik van en geeft geen vergoe
ding of huur aan de kerk. Om moeilijk
heden te voorkomen wil de burgerlijke
gemeente wel het herstel van het school-
gedeelte op zich nemen. De geraamde
som voor de kerk zou daardoor neerko
men op 3.628,-. Subsidieaanvraag
derhalve 1.000,-. Het Rijk verleende
deze som bij Koninklijk Besluit van 19
december 1844. De toren kreeg in 1856
een opknapbeurt.16 In 1864 werd de kerk
"door een mooie beschildering verfraaid".17
Wij zouden zeggen: geschilderd.
De verlichting bij de avondgodsdienst
oefeningen, vroeger door kaarsen ver-