8
1795 wordt onder klokgelui het volk van
Arnemuiden in de kerk geroepen. De
(afgezette) predikant dr. A. Hoffman
houdt daar een brallende redevoering
over 'Vrijheid, Gelijkheid en Broeder
schap en over de oppermacht van het
volk', 's Middags kiest het 'vrije volk' van
Arnemuiden een nieuw stadsbestuur in
de kruiskerk en dezelfde middag danst
men om de vrijheidsboom, die op de
Markt is geplaatst. Enige tijd hierna wor
den van alle grafzerken in de kruiskerk
de wapens afgehakt. Ook de hemels van
de herenbochten moeten eraf en de
wapenborden in de kerk zijn vanaf nu
verboden.
In 1809 landt er op Walcheren een
omvangrijk Engels leger om de Fransen
van het eiland te verjagen. Helaas hou
den de Engelsen nog meer huis dan de
Fransen. Duizenden Engelse soldaten
sterven op Walcheren aan de Zeeuwse
koorts. In augustus 1809 worden honder
den Engelse soldaten in Arnemuiden
gelegerd, in het stadhuis en in de kruis
kerk. In de kerk wordt een houten vloer
gelegd en er worden kachels geplaatst
om het immense gebouw warm te sto
ken. Er kunnen geen kerkdiensten wor
den gehouden. De diakenen gaan met
de collectezak langs de huizen om de
armen steun te kunnen blijven geven. De
Engelsen vernielen de kerk behoorlijk.
De schutsels en de trappen worden
opgestookt om zich te verwarmen. Later
is de schade vergoed.
De kruiskerk tijdens de Afscheiding
De zogenoemde Afscheiding in 1834,
waaruit de afgescheiden kerken zijn ont
staan, heeft geen gevolgen voor Arne
muiden. Slechts één persoon, de kleer
maker Maarten Kramer, schoonvader
van burgemeester C.J. Baars, scheidt
zich af en bezoekt voortaan de Christe
lijke afgescheiden kerk te Middelburg.
Dat de Afscheiding Arnemuiden voorbij
gaat, is vooral te danken aan de ambts
bediening van de geachte en geliefde
dominee J. Wanrooy.
Maar vijftien jaar later gaan, vooral van
wege de zeer slecht bij de hervormde
gemeente liggende dominee H. Haese-
broeck, steeds meer Arnemuidenaars op
zondag te voet naar Middelburg. Het
schijnt dat ook burgemeester Baars een
warm sympathisant van de afgescheide
nen is geweest. In 1849 lopen de span
ningen en de aversie tegen dominee
Haesebroeck zo hoog op, dat de kerk
voogdij besluit de preekstoel van de
kruiskerk aan de Middelburgse predikant
van de afgescheidenen af te staan. Met
geweld drijft de kerkvoogdij door dat op
woensdagavond 7 maart de kerk wordt
gebruikt voor een kerkdienst onder lei
ding van de afgescheiden predikant H.G.
Klijn uit Middelburg. Zitten er tijdens de
zondagse kerkdienst onder dominee
Haesebroeck slechts enkele tientallen
mensen in de kerk, op 7 maart zit het
kerkgebouw overvol. De collecte brengt
méér op dan in acht gewone kerkdien
sten in februari bij elkaar het geval was.
De laatste periode van de kruiskerk
Het verval van de kruiskerk zet vanaf
1810 geleidelijk door. Omstreeks 1853 is
het kerkgebouw tot een ongekend verval
gekomen. De muren zijn zeer ontzet. De
kerkramen moeten vernieuwd worden.
Het ijzerwerk is verroest. De buitenmu
ren zijn geheel ingevreten. Het dak is op
tal van plaatsen lek en moet vernieuwd
worden. Een van de steunpilaren hangt
scheef. Ook het draadwerk waarmee de
klokken zijn vastgehecht is grotendeels
verroest.
Tijdens noodweer op 26 februari 1853
wordt de toren getroffen door de blik
sem. Ternauwernood kan het kerkge
bouw gered worden van de dreigende
brand. Er ontstaat zeer veel schade. Het
gevaar is groot dat klokken van het caril
lon naar beneden zullen vallen. De Arne-
muidse bevolking is omstreeks deze tijd
zeer verarmd. Er is geen geld om het zo
noodzakelijke onderhoud te verrichten.
Maar er is nog iets dat aanleiding geeft
tot de afbraak. De kerkelijke gemeente is
zeer in verval. Het kerkgebouw is veel te
groot voor de kerkelijke gemeente. In het
zo zeer kerkelijk meelevende Arnemui
den komen in de morgenkerkdiensten
slechts zo'n 25 kerkgangers. Tijdens de
middagdienst komen er wat meer: zo'n
zeventig a tachtig. Dit komt omdat domi
nee Haesebroeck, die Arnemuiden van
1843 tot zijn overlijden in 1855 diende,
de gemeente niet aansprak zodat velen
kerkten bij de Christelijke afgescheiden
gemeente te Middelburg.
In de notulen van de gemeenteraad van
1847 is te lezen: "De meeste ingezete
nen schrijven de ruïne van de armen als
van de kerk en gemeente aan den
Leraar toe, aangezien nagenoeg nie
mand meer lust gevoelt den openbare
godsdienst bij te wonen en daardoor de
collecten van de godsdienst, zo voor de
armen als voor de kerk, zo gering zijn
dat daarin nauwelijks zoveel stuivers
worden gecollecteerd als voorheen gul
dens, hetwelk daardoor een ontzettend
verlies betekent en tot schade is leiden
de der gemeente."
Burgemeester Baars tekent in 1849 in
zijn gemeenteverslag aan dat "aangaan
de de godsdienst, die in de gemeente tot
een nooit gekend verval is gekomen,
daarin een goede verandering te wach
ten zou zijn wanneer met de leraar in
overleg tot heil der ingezetenen kan wor
den getreden."
Tot de afbraak besloten
Op voorstel van de Algemene Synode
van de Nederlandse Hervormde kerk
kent het rijk in oktober 1853 voor het
herstel van het kerkgebouw een subsidie
toe van 4.750,-. Ook de synode zelf
blijft niet achter. Uit het Fonds voor nood
lijdende kerken geeft de synode een bij
drage van 2.375,-, terwijl voor 1854
eenzelfde bedrag wordt toegezegd. Er is
dus in 1854 een fonds gevormd van
9.500,-. De synode schrijft op 19 sep
tember 1853 een brief met de volgende
inhoud: "Bij onze vergadering is de vraag
gerezen of die som eventueel niet toerei
kend zoude zijn om, gevoegd bij de op
brengst der afbraak van het kerkgebouw,
een geheel nieuwe kerk daar te stellen.
O.i. is dit verre te verkiezen boven her
stelling van het tegenwoordige gebouw
omdat dit voor de behoefte der gemeen
te veel te groot van omvang is en bij de
bekrompen financiële toestand bezwaar
lijk in goede staat kan worden gehou
den."
Het Provinciaal College van toezicht op
de kerkelijke administratie bij de Her
vormde Kerk in Zeeland bewerkstelligt
dat de Hoofdingenieur van de Waterstaat
een inspectie instelt. Uit het inspectierap
port blijkt dat de kruiskerk in een alge
mene staat van verval verkeert. De
hoofdingenieur geeft het dringende
advies de kruiskerk te slopen en op het
fundament een nieuwe kerk te bouwen
met plaats voor 550 kerkgangers. De
nieuwe kerk zal voor de helft en de toren
voor een vierde op de fundamentmuren
van de oude kerk gebouwd kunnen wor
den. De bevloering zal kunnen met de
bestaande zerken. De kosten worden
begroot op 19.000,-. De waarde van
de afbraakmaterialen wordt geraamd op
5.000,-. Er ontbreekt dus nog een
bedrag van 4.500,-. Daarvoor wil de
hoofdingenieur bij de regering subsidie
vragen. De subsidieaanvraag wordt ech
ter afgewezen. Dan valt het historische
besluit om de kruiskerk af te breken en
een nieuw kerkgebouw te bouwen.