mSi W11 6 ken. Ten tijde van de middeleeuwse gotiek had men een voorliefde voor felle contrasterende kleuren, waarbij de trits rood-blauw-geel de boventoon voerde. De door Willem Fabri gekozen stemmige kleuren vormen daarentegen meer een afspiegeling van een esthetische opvat ting die kenmerkend is voor de late negentiende eeuw. Kritiek op architect Verheul Verheul was een man met kwaliteiten, een knap bouwkundige, maar op één punt schoot hij - naar de mening van ingewijden - tekort. Het enige restaura tieproject waaraan hij gedurende drie jaar zijn medewerking had verleend, betrof de restauratie van het zestiende- eeuwse stadhuis van Bolsward, een werk dat in 1895 voltooid werd. Tezamen met de architecten F.H. van Malsen en C. Muysken (een voormalig assistent van Gugel) vormde Verheul een commissie uit het Hoofdbestuur van de Maatschap pij tot Bevordering der Bouwkunst, die belast was met de leiding en het toezicht tijdens de periode van drie jaar die deze restauratie in beslag nam. Het stadhuis van Bolsward werd aangemerkt als "een der schoonste en belangrijkste oude bouwwerken van Nederland".23 Verheul kon dus weliswaar bogen op enige praktische kennis van het restau ratiewerk, maar hij had geen ervaring met het restaureren van kerken. Ondanks dit gebrek aan ervaring had Verheul een duidelijke opvatting over de te volgen lijn bij een restauratie, zo blijkt uit een artikel van het voornoemde drie manschap in het Bouwkundig Weekblad dat gewijd was aan de restauratie van het stadhuis te Bolsward. Als leidend beginsel bij een restauratie gold volgens hen: "...behouden wat te behouden is, herstellen wat hersteld kan worden; geen nieuwe toevoegingen en nieuwe vormen, geene veranderingen."2'1 Vooral dat laatste valt moeilijk te rijmen met het aanbrengen van de gewelfschil deringen in de vier (Biezelinge neemt in dezen een aparte plaats in) gerestau reerde kerken op Zuid-Beveland. Wij, als hedendaagse beschouwers, hoeven niet te betreuren dat Verheul zich niet strikt aan deze beginselverklaring heeft gehouden, althans waar het de gewelf schilderingen betreft. Geen estheet zal bestrijden dat de onder zijn directie aan gebrachte gewelfschilderingen als een verrijking van het interieur beschouwd kunnen worden. Kapelle, de eerste restauratie In de kerk van Kapelle was het, na jaren van aarzeling bij de kerkvoogden, in 1894 gekomen tot een herinrichting van de preekkerk. Dat betrof het schip met de zijbeuken. Dit deel van het gebouw was door een koorschot van de beide koren afgescheiden. De preekstoel was verplaatst, banken en stoelen hadden een andere opstelling gekregen. Het geheel had men omgeven door een hou ten schot van twee meter hoog. Dit om de tocht beter te kunnen weren; men had als het ware een kerk in de kerk gemaakt. Het ontwerp was van de al jaren bij de kerk betrokken adviseur, de Goese architect J.H. Hannink. Al snel zou evenwel blijken dat er iets mis was. De predikant was in een groot gedeelte van de ruimte niet te verstaan. Ondanks het feit dat de kerkvoogden in het begin trachtten de problemen te bagatelliseren, was de toestand niet houdbaar. Hoe dan ook, er moest opnieuw worden ingegre pen. In de loop van het jaar 1895 werd er vele malen overleg gevoerd. Een bij komend probleem, wat zich ondertussen in zijn volle omvang aandiende, was de kwaliteit van de beschieting van de gewelven in het schip en de zijbeuken. Planken waren verteerd, lieten los en dreigden naar beneden te vallen. Hier voor was maar één oplossing: de be schieting volledig vernieuwen. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat men ook na de grote teleurstelling met Han nink zou blijven werken. Het vertrouwen Ds, E.M. van Ysendijk (1852-1908) in de pastorie te Kapelle. (ZA, archief Van de Mandere, inv.nr. 214) C. had echter een flinke deuk opgelopen, want hoe men het keerde of draaide, het kostte veel extra geld. En daar waren de kerkvoogden zuinig op. De predikant E.M. van Ysendijk, die zich naast zijn eigenlijke taak ook zeer voor de toestand van het kerkgebouw interes seerde, droeg in september 1895 een oplossing aan. Hij adviseerde om eens contact op te nemen met zijn neef, de Rotterdamse architect J. Verheul Dzn. Het was een hele stap om een vooraan staand architect uit de grote stad, een man waar men duidelijk tegen opzag, te vragen om naar Kapelle te komen. Niet temin gingen de kerkvoogden op het advies in en zo was Verheul op maandag 7 oktober 1895 voor het eerst in Kapelle. Met een opdracht op zak vertrok hij weer naar Rotterdam.25 Revolutionaire ideeën De kerkvoogden in Kapelle konden niet bevroeden waar ze aan waren begon nen. Ze waren gewoon dat een architect op bouwtechnisch terrein een inbreng had, maar dat ze in principe zelf over alles beslisten. Bij Verheul was dat anders. De kerkvoogden hadden hem een opdracht verstrekt: het volledig her- inrichten van de preekkerk, het maken van een oplopende houten vloer met daarop 341 zitplaatsen in de vorm van nieuwe banken, het vernieuwen van de beschieting van de gewelven, het schoonmaken en opnieuw witten van muren en pilaren en een aantal bijko mende werkzaamheden. De architect ging snel aan het werk en liet zijn ideeën erop los, ideeën waar hij niet gemakke lijk van af te brengen was. In een oude dorpskerk was er een aantal zaken - met name op het gebied van de kleuren in het interieur - die niet strook ten met de opvattingen van een moder ne architect. Was vroeger het gewelf in het schip lichtblauw met gouden sterren geweest en de muren behangen met zwarte en gekleurde rouwborden, al sinds mensenheugenis was alles bedekt met witkalk: muren, pilaren (waarvan het onderste deel voorzien was van zwarte koolteer), apostelbeelden, gewelfbe- schïeting.26 Het eiken meubilair was voor zien van een saaie okerkleurige verflaag. Het was een voorbeeld van de versobe ring die in de negentiende eeuw in het overgrote deel van de protestantse ker ken van het interieur bezit had genomen. Verheul, gewend om nieuwe projecten van de grond af op te zetten en naar de eisen van de tijd in te richten, trok de lijn

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2003 | | pagina 6