Een Rotterdamse architect, Jan Verheul Dzn. (1860-1948) 3 Zijn werk aan de kerken op Zuid-Beveland en de bijdrage hierin van decorateur Willem Adrianus Fabri H.F. VAN HERWIJNEN EN G.J. LEPOETER Tussen 1896 en 1908 zijn er onder lei ding van de Rotterdamse architect J. Verheul Dzn. restauratiewerkzaamheden verricht aan de hervormde kerkgebou wen te Kapelle (1896), Wemeldinge (1898), Kloetinge (1899) en 's-Heer Arendskerke (1906) en werd te Biezelin- ge een nieuwe kerk gebouwd (1908).1 Persoonlijke gegevens Jan Verheul werd als zoon van de aan nemer Dirk Verheul op 14 februari 1860 te Rotterdam geboren. Hij was in hart en nieren een Rotterdammer, zijn ouders en alle vier zijn grootouders waren er gebo ren en getogen. Hij volgde een opleiding aan de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen en daarna aan de Poly technische Hogeschool te Delft. Als stu dent behaalde hij als 21-jarige zijn eer ste lauweren, toen in een prijsvraag zijn ontwerp voor een museum voor kunst nijverheid uit zestien ontwerpen met de eerste prijs werd bekroond. Hij kreeg hiervoor een zelden uitgereikte gouden medaille. Hij maakte studiereizen door een vijftal landen en behaalde meerdere keren eerste prijzen bij openbare prijs vragen. Op 23-jarige leeftijd vestigde hij zich als architect te Rotterdam. In 1895 had Jan Verheul zijn kwaliteiten als architect al ruimschoots bewezen. Zo had hij de Grote Schouwburg te Rotter dam, schouwburg De Kunstmin te Dor drecht en de Grote Kerk te Apeldoorn reeds gebouwd. Tot omstreeks 1930 bleef hij als architect actief. Daarnaast maakte hij een groot aantal aquarellen en tekeningen. Gedurende 33 jaar was hij in Rotterdam lid van de gemeente raad. Hij maakte deel uit van vele bestu ren en commissies op zijn vakgebied en verwierf verschillende onderscheidingen. Met de verwoesting van de binnenstad van Rotterdam in de meidagen van 1940 is veel van zijn werk verloren gegaan. Jan Verheul overleed te Rotterdam op 19 oktober 1948.2 Architect J. Verheul Dzn. (1860-1948). Architectonische opvattingen van J. Verheul ten aanzien van de toepas sing van kunstnijverheid in gebouwen en met name gewelfschilderingen De decoratieve gewelfbeschilderingen, zoals we die in de genoemde kerken op Zuid-Beveland aantreffen, kunnen als het handelsmerk van de (kerk)architect Ver heul beschouwd worden. Andere vormen van versieringskunst zowel inwendig als uitwendig, die buiten het bestek van dit artikel vallen, laten we gemakshalve bui ten beschouwing. In vrijwel al zijn kerken immers, zowel de door Verheul gerestau reerde als de door hem nieuw gebouwde godshuizen, treffen we de - overigens spaarzame - toepassing van decoratieve schilderkunst aan. Dergelijke schilderin gen zou men eerder in een rooms-katho- liek dan in een protestants kerkgebouw verwachten. De vraag die zich aandient is waarom Verheul deze gewelfschilderingen zo belangrijk achtte. Om deze vraag te kun nen beantwoorden is een zekere be kendheid met het gedachtegoed van Ver heul ten aanzien van de toepassing van kunstnijverheid in gebouwen op zijn plaats. Voor een goed begrip van de esthetische opvattingen van J. Verheul Dzn. moeten we teruggrijpen op zijn leertijd aan de Polytechnische Hoge school. Te Delft heeft Verheul de invloed ondergaan van zijn leermeester Eugen Gugel (1832-1905), de eerste hoogleraar bouwkunde aan de Polytechnische Hogeschool. In diens architectuurtheorie, te vinden in zijn hoofdwerk De Geschie denis van de Bouwstijlen in de Hoofdtijd perken der Architectuur, nemen de begrippen 'kernvorm' en 'kunstvorm' een sleutelpositie in. De kernvorm wordt afge leid uit de bestemming van een gebouw en de wetten der constructie, zoals bij voorbeeld het streven naar een prakti sche indeling. Zoals Gugel schrijft, ver eist "de samenstelling van een gebouw volgens de wetten der constructie... op zich zelve nog geen artistieke bekwaam heid."3 Het is echter aan de kunst om de kernvorm zodanig te bezielen, dat "een schat van denkbeelden, welke het werk [i.e. gebouw] op stoffelijk en geestelijk gebied bevat" aanschouwelijk gemaakt wordt.4 De kunstvorm diende de kernvorm, te weten het gebouw als technische con structie, door een juiste toepassing van versieringskunst tot uitdrukking te bren gen. Daarbij behoorde de ornamentiek uit de constructie voort te komen; zij was hieraan dus per definitie ondergeschikt. De decoratie diende de constructie van het gebouw in visueel opzicht te onder steunen.5 Deze architectuurtheoretische opvatting vormt een constante in het werk van Ver heul. Voor wat betreft de toepassing van kunst in gebouwen was zijn streven erop gericht de juiste kunstvorm toe te pas sen, uitgaande van de aard en de functie van een gebouw. Het aanbrengen van decoratieve gewelfbeschilderingen in een protestants kerkgebouw paste naad loos in dit denkraam. Zijn opvattingen in dit opzicht heeft Verheul in 1892 samen met A.W. Meijneken ontvouwd in de vra gen rubriek van het Bouwkundig Week blad. Hier werd onder meer de vraag gesteld aan welke eisen een protestants kerkgebouw moest voldoen "ter onder scheiding van andere kerken".6 Een pro testants kerkgebouw diende volgens Ver heul en Meijneken een eenvoudig en streng karakter te hebben, geheel in overeenstemming met de voor deze gezindte kenmerkende liturgie. Dit sloot

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2003 | | pagina 3