Van kerk tot gieterij 10 De Oostkerk te Vlissingen I.H. VOGEL-WESSELS BOER De gemeenteraad van Vlissingen heeft op 29 januari 2004 ingestemd met het voorstel van Burgemeester en Wethou ders een groot deel van het bedrijventer rein met gebouwen van de Koninklijke Schelde Groep in de stad Vlissingen te kopen. De gemeente wil op het terrein in hoofdzaak woningen, stedelijke en eco nomische voorzieningen en een tweede binnenstadsontsluiting realiseren. Op het terrein staat een muur die histo risch gezien bijzonder is. Het is een res tant van de in 1809 in vlammen opgega ne Oostkerk. Inleiding Vlissingen was in 1572, toen het de zijde van de Prins van Oranje koos, een stad je met hoogstens een kleine vierduizend inwoners.' Na de overgang kreeg Vlissin gen in 1574 een stem in de Staten van Zeeland en de civiele en criminele recht spraak over het zuidelijke deel van Wal cheren. De havens mochten worden uit gebreid en aan de stad werden verschil lende voorrechten verleend. Hierdoor groeide Vlissingen uit tot een belangrijk en welvarend centrum van handel en nijverheid. Het aantal inwoners nam, mede door de grote stroom vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden, snel toe tot ongeveer achtduizend in 1750. Om de bevolkingsaanwas op te vangen werd de stad naar het oosten uitgebreid. Het aantal gereformeerden was direct na de bevrijding van de Spaanse overheer sing gering. Lang niet alle burgers sym pathiseerden met de nieuwe religie. Na 1600 groeide de gereformeerde gemeente snel. Waren er in 1572 twee predikanten in Vlissingen werkzaam, in 1625 verleenden de Staten van Zeeland toestemming om een derde predikant aan te stellen. Ten slotte werd in 1660 een zevende dominee benoemd. Hierbij is het gebleven. De jonge gemeente had na de overgang naar de Prins van Oranje de beschikking over de Sint Jacobskerk gekregen waar op 28 september 1572 de eerste gere formeerde dienst gehouden werd. Omdat deze kerk door de toename van het aan tal gelovigen niet groot genoeg was om alle kerkgangers te herbergen, werd waarschijnlijk in 1616 een tweede kerk gebouw, de Kleine of Middelkerk, en in 1654 een derde kerk, de Oostkerk, in gebruik genomen. In het navolgende zal dieper ingegaan worden op de geschie denis van deze laatste kerk, voor zover de bronnen dat toelaten. De bouw Op 21 oktober 1644 verschenen een predikant en een ouderling uit Vlissingen in de vergadering van de Staten van Zeeland.2 Zij verhaalden hoe door de enorme groei van het aantal lidmaten en toehoorders de twee kerken, "die sij tot nogh toe hadden gebruijckt niet suffisant en waren om die allen te konnen begrij pen." Aan de Vlissingse magistraat was een verzoek voor een derde "gehoor- plaetse" gedaan en aan de "Heeren Sta ten" werd verzocht een zesde predikant te mogen beroepen. In 1649 verleenden De Staten hiertoe toestemming. Het probleem van de ruimte was nog niet opgelost. De kerkenraad vroeg daar om in 1650 nogmaals aan de magistraat een "derde plaetse aan te wijsen om het woort des Heeren in te prediken."3 De stadsregering antwoordde hierop dat zij, zodra een afvaardiging naar Den Haag ging, de Prins van Oranje zou verzoeken of hij "geliefde te consenteren dat het woort des Heeren mochte gepredict wor den in een van de galderijen boven het magasijn." Aangezien het een kerkelijke zaak was, vond het stadsbestuur goed dat "een kerkelic persoon mede gedepu- teert worde tot bevoorderinge van de sake."" De kerkenraad vaardigde hun Gezicht op Vlissingen met rechts de Oostkerk. Tekening door H. van Schuilenburch, 1655. (Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia lllustrata, II, 1150)

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2004 | | pagina 10