15
Toen in december 1822 twee personen
zich beklaagden over de koude op de
zitplaatsen, werd een gordijn opgehan
gen, gelijk aan die welke hangen aan de
preekstoel, aan het einde van de bank
van de kerkenraad en aan die van de
kerkmeesters.
Gezien de opstelling van de preekstoel
tegen de blinde oostmuur met aan
weerszijden deze banken, lijkt het voor
de hand te liggen dat de ramen in de
absis het laatst aan de beurt waren om
verbeterd te worden. Het ging slechts om
het repareren en completeren van alle
mankerende glazen en gescheurde rui
ten in de "lichtenissen in kerk en consis
torie": glazen, roeden, koppelingen etc.
Behalve voor de ramen was een grote
post gereserveerd voor de lekkages in
de loden goten. Dit werk kwam neer op
het schoonmaken, droogmaken en daar
na dichtsolderen.
De middelgoot tussen de kerk en de
consistorie werd toen vernieuwd en
tevens een gedeelte van de goot aan de
noordoostzijde van het kerkgebouw. In
dezelfde post van de kostenraming
kwam het aanvullen van de ontbrekende
leien voor.
De slechte staat van onderhoud van het
dak en de goten had zijn weerslag op de
kerkmuren en de 'drumpilaren' aan kerk
en consistorie. Bij het uit te voeren met
selwerk hoorde onder meer het dichtma
ken van de "zoomen van de daken" van
kerk en consistorie. Ook werd bijvoor
beeld de plaat van de middelgoot tussen
kerk en consistorie "aangestopt" door het
ondermetselen van een muurtje in een
der hoeken van de plaat. De metselaar
repareerde ook de stenen vloeren in
kerk en portaal en pleisterde het nieuwe
deurkozijn aan de ingang van de kerk
bij. Voorts werden alle binnenmuren door
hem gewit. Niet alle posten zijn even dui
delijk. Waarom moest hij bijvoorbeeld
een blinde nis van 80 vierkante ellen uit
kappen en weer volvoegen?
Onder de herstelwerkzaamheden viel
ook schilderwerk, namelijk het tweemaal
gronden en opschilderen van onder
meer de "lichtenissen", goten, vensters.
De bochten en banken werden eveneens
geverfd. Het zijbocht aan de noordoost
zijde werd verlengd, waarvoor ijzerwerk
werd geleverd. Aan de zuidoostzijde
bevond zich eveneens een zijbocht, een
niet onbekend verschijnsel trouwens in
bepaalde delen in Zeeland. De bochten
waren de zitplaatsen voor de mannen. In
diezelfde post kwamen ook de "planken
beschotten" in het interieur ter sprake. Zij
hielpen de ruimte tochtvrij te maken. Er
was onder andere een separatieschot in
voor- en preekkerk. Deze schotten waren
meestal laag om de ruimtelijke beleving
niet al te veel te verstoren.
Aan andere interieuronderdelen werd
ook aandacht besteed.
van de negentiende eeuw ook de nodige
zorgen baarde, kreeg in 1826/'27 een
nieuwe spits voor 1280,-. Dit was het
piramidevormige dak dat tot 1945 op de
toren stond.17
De kerk verkeerde na deze werkzaam
heden in een goede staat.
Het koor en de noordelijke uitbouw van de hervormde kerk te Ouwerkerk. (Foto coll. Gemeentearchief Schou-
wen-Duiveland, Zierikzee)
Het interieur
Voor het opknappen van de preekstoel
uit 1696 werden textiel, leer en spijkers
geleverd. Het ging bij het aan de kansel
verwerkte textiel niet alleen om gordijn
tjes. Deze werden aan weerskanten van
het klankbord gehangen om de tocht af
te sluiten. Ze maakten de preekstoel wel
donker. De rand van de kuip werd be
kleed met laken en afhangende franje.
Het leer en de spijkers zullen gebruikt
zijn voor het bankje van de predikant.
Al het ijzer in de kerk was met zwarte
verf geschilderd, zoals boven de preek
stoel en de ijzers waaraan de kroon hing.
Het plafond kreeg driekwart-duims vuren
delen, die in elkaar moesten ploegen en
daarna geverfd werden in licht hemels
blauwe tint. Het hiervoor benodigde geld
werd bijeengebracht door vrijwillige bij
dragen van de ingezetenen: 325,-, met
100,- van de ambachtsheer van de
Vierbannen, de heer Schummelketel.
Het werk werd aangenomen door Rogier
Meerman. De consistorie kreeg een
nieuwe plankenvloer.
De toren van de kerk, die in het begin
Een opknapbeurt rond 1850
Het is merkwaardig dat in 1841 nog be
richt werd dat de kerk behoorlijk onder
houden was en zeven jaar later voor het
in- en uitwendig herstel het grote bedrag
van 1830 - nodig werd geacht. Als we
dit bedrag vergelijken met de 700,-
(inclusief de reparatie aan de pastorie) in
1821, dan zouden we wel eens willen
weten wat er toen zo nodig hersteld
moest worden.
Aan een rijkere inrichting van de dorps
kerk in Ouwerkerk hoeven we niet te
denken, daar vele interieuronderdelen uit
de zeventiende eeuw in 1922 nog steeds
aanwezig waren. De kerk bezat geen
eigendommen of fondsen. Al het onder
houd van de gebouwen van de kerk
moest betaald worden "uit de boezem
der gemeente, waarvan het merendeel
arm of verarmd was".
We kunnen ervan uitgaan dat het ont
vangen bedrag voor de opknapbeurt ook
besteed is: 1650,-.18 Door de lacune in
de notulen van de kerkvoogden van
1850 tot 1856 blijkt helaas niet waaraan
deze grote som is uitgegeven. Naar alle