door de diplomatieke vertegenwoordiger Gallieris het document met de condities en verdragspunten ondertekend.4 Na enig overleg met de vertegenwoordi gers van de in aanmerking komende groep Salzburgers besloten deze om het "Zeer beklaagden zij zich, dat men hun niet eenigen meerderen tijd had willen toestaan, zoowel omdat verscheidene vrouwen, die pas bevallen waren, zeer zwak en tot de reis onbekwaam waren, als om zich tot den uittocht gereed te heid deed hier moeite om de lutheranen te bekeren, wat bij één vrouw lukte. Zij keerde op haar schreden terug. Toen de groep Passau nauwelijks verla ten had, dienden de problemen met de vroeg ingevallen winter zich aan. De De eerste (het vertrek uit Dürmberg) en de laatste (de aankomst in het De tocht van de Salzburger emigranten in de winter van 1732/1733, kaart G.A.C. van Vooren. Land van Cadzand) van een reeks van zestien kopergravures, waarin (Uit: J.C. Schultz Jacobi, Nederland en de Evangelische Saltzburgers) Elias Baeck de tocht van de Salzburgers naar Staats-Vlaanderen vastleg de. (Uit: J.C. Schultz Jacobi, Nederland en de Evangelische Saltzburgers) aanbod om naar het Vrije van Sluis te komen te accepteren. Het was een hech te groep van hoofdzakelijk werklieden in de zoutmijn op de Dürmberg. Ze woon den in de gelijknamige plaats (thans gelegen in Oostenrijk in de gemeente Hallein, niet ver van de stad Salzburg). Gallieris verklaarde hen tot Hollandse onderdanen en ging snel aan het werk om alle voorbereidingen voor de reis in orde te maken. Het vertrek werd vastge steld op 29 november 1732, nota bene aan het begin van de meest ongunstige periode van het jaar om - met vrouwen, kinderen en ouderen - een verre reis te gaan maken. Een lange en barre tocht Tevergeefs verzochten ze de verantwoor delijke overamptman om het vertrek wegens het zeer slechte weer op 29 november een dag te mogen uitstellen. Daar was geen sprake van, ze moesten en zouden weg. Het was geen goed voorteken voor het verloop van de reis. maken, alsmede omdat men hun ook niet had willen toestaan hun goederen en meubelen eerder dan drie dagen voor hun vertrek te verkoopen, waardoor zij die niet kwijt hadden kunnen raken. Ook hadden zij nauwelijks hunne huizen ver laten om zich in te schepen, of de Katho lieken, die men uit Tirol en de naburige plaatsen had ontboden om in hun plaats in de bergwerken te arbeiden, hadden met de uiterste verwoedheid de deuren en vensters ingesmeten en hun allerlei scheld- en smaadwoorden nageroepen."5 Het werd een tocht - om te beginnen met schepen, later ook gedeeltelijk met wagens en te voet - die met veel ontbe ringen en korte en langere onderbrekin gen gepaard ging. Binnen het kader van dit artikel is het niet doenlijk om een gedetailleerde beschrijving van de reis te geven. Op 3 december arriveerden de schepen in de stad Passau, waar de mensen door de bisschop goed werden ontvangen en in herbergen werden ondergebracht. De katholieke geestelijk schippers, die aangenomen hadden de emigranten tot Regensburg te vervoeren, konden wegens het drijfijs in de Donau niet verder varen. De tocht moest met wagens, deels door de magistraat van Regensburg hun tegemoet gestuurd, deels van boeren in gebruik genomen, worden voortgezet. Voordat men Regens burg bereikt had, waren er al zes doden te betreuren. Hier duurde het oponthoud ongeveer een maand. Nadat op 9 januari 1733 de ballingen vanuit Regensburg de reis met wagens hadden voortgezet, stelde Gallieris een nieuwe lijst van namen op, gedateerd 19 januari 1733. Het aantal personen bedroeg op dat moment 793, waarvan er 44 niet uit de plaats Dürmberg maar uit enkele omliggende plaatsen afkomstig waren. Vanaf Regensburg reisden in op dracht van Gallieris een Nederlandse regeringscommissaris, Heinrich Wilhelm Kutsch, en de jonge predikant Johann Gottlob Fischer met de groep mee. Fischer was op 1 januari 1733 door de nunionpun'Til'tT^ >.ur rmü urbmtn llftr^ntan nu*man? u*v> tri li'

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2005 | | pagina 5