6 Staten-Generaal benoemd tot predikant van de Salzburgs-Dürrnbergse emigran ten. Op 14 januari 1733 werd hij aan de universiteit te Altdorf geordineerd tot luthers predikant. Het verdere verloop van de reis ging degene die als eerste het bericht bracht dat de schepen met ballingen de kust naderden. Gilles Robijn was de gelukki ge. Hij had er tien dagen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat voor aan het veer in Nieuwerhaven (bij het huidige Kaart uit 1746 van het Land van Cadzand. (Zeeuws Archief, Atlas Hattinga, Staats-Vlaanderen dl. II, nr. 20, inv.nr. 306) afwisselend tamelijk voorspoedig dan wel gepaard met oponthoud en tegensla gen. "De reis naar Neurenberg was we gens de zeer slechte wegen zoo buiten gewoon ongemakkelijk en vermoeiend, dat de commissaris Kutsch voor dege nen, die hunne voeten hadden openge- loopen, eiken dag meer wagens moest huren, zoodat hij tenslotte met een trein van 32 voertuigen Neurenberg binnen trok. Toen zij door het katholieke Würzburg voeren werden zij van de brug af door het gepeupel uitgescholden voor 'Ihr ketzerischen Hunde, ihr verdammte Leute, Geslecht des Lucifers' en massa's stenen regende het op de schepen."6 Op 21 februari 1733 legden ze aan in Nijmegen en betraden voor het eerst de grond van hun nieuwe vaderland. De ontvangst was er uitstekend. Ze bleven er tot 27 februari. Daarna ging het ver der, richting Staats-Vlaanderen. De heren van het Vrije van Sluis hadden in hun enthousiasme een pistool ter waar de van twaalf gulden uitgeloofd voor Nummer Een) gezeten. Op 9 maart 1733 kreeg hij de schepen in zicht en spoedde zich naar Sluis om te berichten dat hij achttien schepen had gezien, volgepropt met mensen.7 Het waren er welgeteld 784 die hun nieuwe woonomgeving had den bereikt. Vier van hen werden daarna als schoolmeester aangesteld. De desillusie Ondanks de goede bedoelingen die er van beide zijden vanaf het aangaan van de overeenkomst geweest waren, werd al snel duidelijk dat de praktijk heel anders was. Trouwens, geruime tijd voor de aankomst van de ballingen waren er al voortekenen die wezen in de richting van twijfel en teleurstelling. Het bestuur van het Vrije van Sluis, zelf verantwoor delijk voor de overkomst van deze men sen, begon klachten te uiten "dat men vreezen moest de ballingen naakt en bloot te zullen zien aanlanden." Deze klachten bereikten ook Marinus Gallieris, die zich als geen ander bleef inspannen voor een succesvol verloop en een goe de afloop van de hele operatie. Met zijn schrijven van 9 februari 1733 aan de Staten-Generaal gaf hij de stellige verze kering van het tegendeel. Hij drong er in zijn brief op aan dat "Haar Hoogh Mogen de billijke sorge zouden dragen, dat de beloften en conditiën van de Ingelanden en Hooftmannen, welcke voorschreve Luyden schriftelijck bij sich hadden, be- hoorlijck nagekomen, en specialijck ge- reflecteert zouden werden op een orden- telijcke repartitie en plaatsinge van de oude Luyden en Huysvaders, so dat van haare kinderen, waaronder vele jonge waren, niet gesepareert mogen werden."8 De Dürrnbergers vormden een hechte groep, die evenwel in Staats-Vlaanderen noodzakelijkerwijs opgedeeld werd. Ze werden op zodanige afstanden van elkaar ondergebracht dat er geen sprake van goede onderlinge contacten kon zijn. De grootste klacht in dit opzicht was dat "zij zoo ver buiten de dorpen op het plat teland verspreid waren, zoodat zij op sommige plaatsen maar één predikatie in de 14 dagen of 3 weken konden hoo- ren." Predikant Fischer had een onmoge lijke taak. Op verzoek van het bestuur van het Vrije van Sluis werd vanaf zondag 22 maart hulp geboden door een van de twee lutherse predikanten te Middelburg, maar dit bood geen afdoende oplossing. De huisvesting was in het begin in vele gevallen zeer slecht en van voldoende geestelijke verzorging kon geen sprake zijn. Van de afspraak om een afzonderlijk gebouw in te richten voor de verzorging van hulpbehoevenden, zwakken en zie ken was niets terechtgekomen. Een aan tal van de boeren waar de Dürrnbergers te werk werden gesteld, was onwillig en niet bereid om een menswaardige ver zorging te garanderen. Het bestuur van het Vrije van Sluis en de onafhankelijke heerlijkheden Nieuwvliet en Breskens kregen ruzie over verdeel sleutels, de ingelanden van verschillende polders verzetten zich tegen de extra opgelegde heffingen, de inwoners van Cadzand waren niet bereid om hun bij drage te leveren. Op een tweetal punten was van tevoren een kardinale en onherstelbare misreke ning gemaakt. In de eerste plaats waren er onder de ballingen geen die kennis en ervaring had met werken in de land bouw. Voor de mensen uit de zoutmijn was dit werk dermate vreemd en onwen nig dat de teleurstelling groot was. Dit gold zowel voor de boeren die met wee moed dachten aan de ervaren seizoens-

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2005 | | pagina 6