600 jaar christelijke gemeente Serooskerke (Schouwen) 6 Het volk van Israël was goed op de hoogte van zijn geschiedenis. Het was de opdracht van de Heere geweest aan de ouderen om de jongeren te vertellen wat ze wisten en wat ze zelf hadden meegemaakt. We zouden wel wensen dat zo'n opdracht ook door de Seroos- kerkenaars op hun schouders was geno men, want veel van het verleden van dit Schouwse dorp is in de nevelen der his torie gehuld en het is tasten in een dikke duisternis om iets daarvan te ontwaren. Dat geldt in het bijzonder voor het ont staan van de parochie. Wellicht is het in de veertiende eeuw geweest dat hier een kerk en een parochie werd gesticht, maar het kan evengoed vroeger zijn geweest. De rekeningen van de aartsdia ken van het bisdom Utrecht, waaronder Schouwen viel, met daarin aangetekend de betalingen voor de aanstelling van pastoors en vicarissen, zijn bewaard vanaf 1404, en vanaf het jaar daarop, 1405, wordt Serooskerke vermeld. Uit die rekeningen kennen we ook de pas toors die aan de kerk verbonden waren in de zestiende eeuw: Cornelis Reyneri, Willem Johannesz., Cornelis Jacobusz., Willem Adriaansz. en Cornelis Wittonis. Bovendien was er aan de kerk een vica- rie verbonden, gewijd aan Maria.1 De opstand van de Nederlandse gewes ten tegen het Spaanse gezag heeft grote gevolgen gehad, ook voor Schouwen en Duiveland. De veldtocht waartoe de Spaanse landvoogd in 1575 opdracht gaf, had de verovering van Zierikzee tot doel. Negen maanden lang poogde de bezetting de stad te behouden voor prins Willem van Oranje. Om de belegering te bemoeilijken werd geheel Schouwen onder water gezet en zowel Spaanse als Prinsgezinde soldaten bevochten elkaar door uitvallen te doen. Een van die uit vallen vond plaats op 14 december 1575 en had Serooskerke als doel. Het dorp werd geplunderd en in brand gestoken. Daarbij werd ook de kerk zeer zwaar beschadigd. Zierikzee werd weliswaar veroverd, maar de bezetting duurde niet lang. Het kostbare beleg had de Spaan se staatskas volledig uitgeput en de troe pen trokken dan ook naar Vlaanderen en Brabant waar de Spaanse furie losbarst te. Schouwen bleef nog lang onder water staan en slechts met de grootst moge lijke moeite konden de dijkgaten worden gedicht en kon het herstel van het land beginnen. De oorlog had gezorgd voor een ontvolking van het platteland en slechts mondjesmaat werden de dorpen weer bewoond. Dat gold in het bijzonder voor de dorpen in het Platte van Schou wen. De roomse geestelijkheid had inmiddels plaatsgemaakt voor de gere formeerde religie waar het Woord cen traal stond. Een van de mensen die zich het lot van Serooskerke aantrok, was de ambachts heer. Hij was ook de meest aangewezen functionaris daarvoor. De heerlijkheid Serooskerke was van oudsher in het bezit van de gelijknamige familie, de voorouders van de huidige familie Van Tuyll van Serooskerken. Ambachtsheer was jonkheer Jan van Serooskercke, die ook dacht aan herstel van de kerk. Daar voor was veel geld nodig. Om een begin te maken met het inzamelen van gelden voor het herstel kreeg hij toestemming om accijns te heffen op het bier dat in Serooskerke werd verkocht. In 1592 werd dat octrooi herzien en uitgebreid. Voortaan moest voor elke uitgeschonken aam Spaanse of Rijnse wijn - een hoe veelheid van ongeveer 150 liter - een bedrag van 4 gulden worden betaald, voor elk okshoofd Franse rode of witte wijn - zo'n 100 liter - 2 gulden, voor elke ton Farobier een gulden en voor elke ton meuzelaar 6 stuivers. Een ton was onge veer 150 liter. En zo gingen de inwoners en bezoekers van Serooskerke geld bij eenbrengen voor hun kerk. Kort na 1600 begon de bevolking te groeien. Om een predikant te kunnen horen, moesten de inwoners meer dan een uur lopen naar elders. Zo steeg de behoefte om weer te kunnen samenko men in het bedehuis van het eigen dorp. We nemen u mee naar de vergadering van de classis Schouwen-Duiveland van 29 april 1609 in Zierikzee. Daar zijn de predikanten en de afgevaardigde ouder lingen van het eiland verzameld. Domi nee Godefridus Udemans, de meest toonaangevende predikant in de classis, nam het woord: "Godefridus Cornelii dient aen de gelegentheyt van de plaet- se van Zerooskercke hoe dat veele al- daer zeer verdrietelyck leven, als sonder God in de warelt ende dat door gebreck van Prophetie, geeft daerom de broede ren in bedenckinge ofte het niet goet ware dat men sage eenige middel te schaffen dat oock aldaer het Evangelium Christi altemets mochte vercondicht wer den." "Is geresolveert dat men soude van den ambachtsheere, schout ende schepenen derselver plaetse verneme wat gelegent heyt daer soude mogen wesen om het Heylige Woort Gods oock aldaer den volcke te vercondigen ende meteene hun betrachte te bewegen dat zy gelief de de sake te behertigen ende helpen vorderen ende om dit aen hun te vertho- nen zyn bestemt Abrahamus Stamperius ende Willem Teellinck." Van harte gesteund door de classis Schouwen-Duiveland werd een offensief begonnen om dat alles mogelijk te maken. Kort daarop kwamen de Seroos- kerkenaars bijeen in de grootste schuur die op het dorp stond. Het werd er druk, of, om het uit te drukken in de taal van die tijd. "er was grooten lust ende ijver die deselve syn hebbende tot het gehoor van Godts Heiligh Woort ende ander Christelycke oeffeninghen." De toeloop was weldra zo groot dat er geen plaats meer over was in de schuur. Daarom werd prioriteit gegeven aan het herstel van de kerk. De muren stonden nog grotendeels overeind, maar het dak was verdwenen als gevolg van de brand. In 1609 werd een verzoekschrift inge diend bij de Staten van Zeeland. Nodig was een bedrag van 1300 of 1400 gul den. Uiteraard wilden ze zelf uit eigen middelen bijdragen, maar er was niette min een bedrag van 900 gulden nodig. Gecommitteerde Raden, het dagelijks bestuur van de Staten, stelden zich wel willend op en besloten 600 gulden bij te dragen, uit te betalen in drie termijnen, "geconsidereert de bevoorderinghe van den godtsdienst in 't selve quartier". Dat bedrag was weliswaar slechts twee derde van het gevraagde bedrag, maar niettemin kon worden begonnen. Het resultaat was dat de kerk opnieuw een dak kreeg en een nieuwe achtergevel, met weglating van het koor. In 1611 was het vernieuwde kerkgebouw gereed. Voor de resterende kosten ging een nieuw subsidieverzoek de deur uit.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2005 | | pagina 6