10 de Zaken van de R.K. Eeredienst liet weten "dat Zijne Majesteit geen termen gevonden heeft om het gedane verzoek in overweging te nemen". Dankzij bijdragen van een aantal grond eigenaren en geestelijken wist Bren- donck 5.500 gulden bij elkaar te krijgen. Hij zocht en vond steun bij de pastoor van het naburige Lepelstraat. Opnieuw ging een verzoekschrift naar de koning, met de vraag de ontbrekende zesdui zend gulden bij te dragen. De burgerlijke gemeente zag de financiële kant even min rooskleurig in, want van de 54 rooms-katholieke gezinshoofden in het dorp zouden er slechts zeven of acht iets kunnen bijdragen voor het onderhouden van kerk en pastoor, schreef men aan de districtscommissaris in Zierikzee. Inmiddels had hoofdingenieur A. Caland van de waterstaat een aangepast ont- kosten naar 8.300 gulden (inclusief 1.073,301/2 gulden voor onvoorziene uit gaven en één jaar onderhoud), zo blijkt uit het door opzichter J. Bourdrez opge maakte bestek. Het comité had inmiddels 6.500 gulden bijeengebracht. De hoofdingenieur advi seerde de minister daarom om, alvorens een subsidie toe te kennen, zich ervan te verzekeren dat de kerkelijke gemeente jaarlijks duizend gulden kon opbrengen voor het traktement van een priester en onderhoud aan het gebouw. Desalniette min kwam er op 9 mei 1841 een positief besluit van koning Willem II, waarin de ontbrekende 1.800 gulden werd toege- zegd. Het voorlopige kerkbestuur - het voor malige comité, maar zonder Brendonck die zich terugtrok - ging aan de slag. Op 20 juli werd de bouw aanbesteed, en Beeld van het priesterkoor. De deuren links zijn de biechtstoel, die niet meer wordt gebruikt. De banken ervoor zijn voor het zangkoor. De openstaande deur rechts is de toegang tot de sacristie. (Foto auteur, 2005) werp gemaakt voor een eenvoudige zaalkerk. Van het ingediende plan liet volgens hem de constructie te wensen over, bovendien stonden lengte en breedte niet in verhouding tot elkaar en was de opzet te ruim, gerekend naar het aantal katholieke inwoners. Caland ver kleinde het vloeroppervlak met 84 vier kante meter: de binnenruimte mat 20,5 bij 10 meter. Na aftrek van sanctuarium, portaal en doorgang bleef 160 vierkante meter over en dat was genoeg voor 435 zit- en staanplaatsen. Door de aanpassing daalden de bouw gegund aan P. Markus te Steenbergen die met 7.440 gulden de laagste was van dertien inschrijvers. En op 30 augus tus legde Brendonck de eerste steen. Hij beperkte zich daarbij in zijn toespraak niet tot de waarden van het katholieke geloof, maar eerde ook de douairière Gilles - een Vlaamse die grond en boer derijen rond het dorp bezat - die driedui zend gulden had geschonken en boven dien had vastgehouden aan de bouw van een kerk in plaats van een kapel. Deze gang van zaken stoorde de Zeeuwse landdeken, die vond dat een geestelijke over de geloofsleer had moe ten spreken. Hij zou er de pastoor van Nieuw-Vossemeer, die had geweigerd naar de steenlegging te komen, over onderhouden. Van statie naar parochie De bouw verliep voorspoedig. Aan de noordkant van het dorp waren enkele stukken grond gekocht van Jacobus Schillemans. En daarop verrees het gebouw, aan wat nu de Dorpsweg is en in de volksmond nog altijd Kerkwegje wordt genoemd. Op 16 december 1841 werd de kerk ingewijd door aartspriester Gerving. Kerkpatroon werd Sint Willibror- dus, de Engelse monnik die het christen dom naar ons land bracht en de eerste bisschop van Utrecht werd. De aarts priester bracht Matthias Franciscus Houtman - tot dan assistent in Wester blokker - mee als eerste pastoor van de nieuwe statie die tevens het eiland Sint- Philipsland omvatte. Diens jaarsalaris was door de koning op 300 gulden bepaald. De geestelijke overleed echter al snel, hij werd negen maanden na zijn komst - bijna 36 jaar oud - dood aange troffen in zijn woonvertrek. Ondertussen bleek het met het gebouw niet allemaal te zijn zoals het moest. Zo voldeed de pastorie allerminst aan de eisen die een priester eraan stelde en werd in april 1842 besloten deze te ver groten. En in maart 1843 daagde de aannemer het kerkbestuur voor de rech ter omdat de laatste termijn van de aan- neemsom niet werd uitbetaald. Het bestuur bleek niet tevreden omdat het dak lek was. Dat mankement had het kerkbestuur volgens de minister aan zichzelf te wijten, omdat het een veran dering had verlangd van het bouwplan. De kerk staat met de lange kant langs de straat en de ingang aan de zuidzijde. Bij het maken van het bestek was ervan uitgegaan dat die ingang aan de straat kant zou komen. Nu regende het dak aan de westkant door, waaraan het ver vangen van de rechtse dakpannen door linkse niets verhielp. Ondanks alles kreeg het kerkbestuur in 1844 opnieuw duizend gulden rijkssubsidie om het dak te verbeteren. Het werd verhoogd en ver breed. In 1851 lukte het pastoor Jacobus Kriek (1847-1856) om een stuk grond, groot zestien roeden en grenzend aan de pas- torietuin, aan te kopen van Hendrik Brandt. Hier werd vervolgens een eigen begraafplaats aangelegd. Deze is in juli 1852 plechtig ingezegend - tegelijk met

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2006 | | pagina 14