10 In vergelijking met de oude situatie was de preekkerk door de geschetste aanpak geworden tot een kleine, besloten ruim te. De vernieuwde kerk was echter ruimschoots voldoende om plaats te bie den aan de kerkelijke gemeente. Het interieur werd naar de eisen van de tijd gemoderniseerd. Naar het harde oordeel van Janse was het een "sterk verminkte kerk" die was overgebleven.10 We kunnen er benieuwd naar zijn waar om het juist de kerk van Baarland was die de primeur had van de orgelplaatsin gen in de dorpskerken. Martinus Slabber, de gulle gever Martinus Slabber had iets met Baarland, veel meer dan dat hij er vanaf 1767 secretaris, baljuw en rentmeester van de kerk was. Hij werd geboren te Middel burg op 31 oktober 1740 als zoon van Pieter Slabber en Maria Oosthout. Volgens Nagtglas, waarvan hij uitvoerig aandacht krijgt, waren zijn ouders wel gesteld en gaven zij hun zoon een goede opvoeding. Al had hij dan ook geen aca demische opleiding gehad, vanaf zijn jeugd hield hij zich intensief bezig met onderzoekingen op natuurhistorisch Kerk en toren te Baarland, gezicht vanuit het zuidoosten. (Foto M. de Goffau, 1980) voor liet geringe aantal kerkgangers en de mogelijkheden van adequaat onder houd van een dergelijk groot gebouw raakten volledig uitgeput. In ij6y werd Martinus Slabber rendant (administrateur) van de kerken van Oude- lande en Baarland. In zijn brief van 7 februari 1772, gericht aan j. Hurgronje, De westzijde van de Grote Markt te Goes. Het zesde pand van links (aangekruist) was het woonhuis van Martinus Slabber. Nu is hierin de schoenenwinkel Verburg gevestigd. (Ansicht kaart omstreeks 1900. Collectie J.C. Lindenbergh) secretaris van de Provinciale Rekenka mer te Middelburg, belichtte hij uitvoe rig de slechte financiële toestand van de beide kerken. Over "den droevigen toe stand der kerken" schreef hij wat Baar land aanging o.a.: betuig ik voor zo veel als ik het inzie de kerk tot ruïne moet vervallen en ik nooit in staad ben om volledig de intresten, wat dan meer is, de capitalen te voldoen, en wat moet er dan van worden? Voorlede zondag agt dagen vielen er door het dooiweder zware stukken uit de pilaren, 't geen de toehoorders ontstelde, ook den predi kant, die daardoor ras een einde mogt maken, ik vrees nog eens voor onheilen. Veele durven niet meer te kerk komen, 't geen tot groot nadeel van de diaconie armen is, en die door hare lasten van zig zelfs arm is. Alle deze zaken doen mij Wel. E. Heere, dit godshuis op Uwe gemoct binden om toch zo veel in Uw E. is, te zorgen deze kerk van deze zomer mogt gemaakt worden, tot voor koming van verdere onheilen en ruïnes stelling van kerk en plaats, want zonder godsdienst kan geen volk bestaan."' Deze noodkreet leidde echter niet tot een onmiddellijk en afdoend herstel van het kerkgebouw. Op i januari 1775 werd het gebouw wegens de bouwvalli ge en gevaarlijke toestand voor het hou den van kerkdiensten gesloten. Uiteinde lijk kwam er een plan voor een drasti sche aanpak. Dit hield in eerste instantie in dat de noordelijke beuk zou worden afgebroken, maar uiteindelijk werd bij de verbouwing in 1776 ook de beuk aan de zuidzijde gesloopt. De pilaren werden vervangen door muren met ramen. Ter versteviging werden er steunberen tegen de muren gemetseld. Het koor werd af gescheiden van het schip door een hou ten paneel, gemaakt van betrekkelijk dunne planken op een raamwerk en be schilderd met de volledige tekst van de Wet des Heren. Hiertegen werd de preekstoel geplaatst. De dorpsschool werd gevestigd in de nu afgescheiden koorruimte."

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2007 | | pagina 10