Bescheiden ijdelheid 6 De restauratie van het grafmonument voor Jan Lambrechtsz. Coole in de Grote of Sint Jacobskerk te Vlissingen Jeroen-Martijn Hangoor, Riaan Rijken Het moet een indrukwekkende gebeur tenis zijn geweest, een groots verlichte kerk en een dienst geleid door de be langrijkste Vlissingse dominee van dat moment. Het calvinisme van de jonge zeventiende eeuw ten top: glorieuze soberheid - de dood heeft het leven overwonnen, maar daarin ligt onsterfe lijkheid. In maart 1619 werd na een bijzonder leven een van Vlissings belangrijkste regenten en kooplieden begraven: Jan Lambrechtsz. Coole (1554-1619). Kort daarna werd een epitaaf opgericht dat tegelijk imposant als sober, loftuitend als bescheiden genoemd kan worden. Bijna driehonderd jaar bleef het ornament be waard, tot een brand het in 1911 wel haast onherkenbaar verwoestte, waarna het met de jaren in vergetelheid raakte. Het is thans een gelukkige ontwikkeling dat steeds vaker de kerkelijke gemeenten het belang inzien van het behoud en/of de restauratie c.q. renovatie van het ker kelijk erfgoed. Het doel is tweeledig, het behoud van de historie ondersteunt ook de aantrekkelijkheid van de kerkgebou wen voor andere bezoekers dan gemeen teleden. De cirkel is compleet doordat het bezoeken van kerken in onze huidi ge maatschappij gemeengoed is gewor den. Deze ontwikkeling is op haar ma nier weer gunstig voor het behoud van ons kerkelijk erfgoed. Ter afsluiting van de jarenlange restaura tie van zowel het gebouw als interieur, besloot het college van kerkrentmeesters van de Grote of Sint Jacobskerk te Vlis singen een zwaarbeschadigd ornament in zijn kerk te laten restaureren. De firma Rijken Zonen te Koudekerke werd benaderd voor de uitvoering hiervan. Hangoor werd vervolgens aangezocht onderzoek te verrichten naar het wapen- ornament op dit monument. Restauratie en renovatie In 2001 werd Rijken door de ingestelde restauratiecommissie gevraagd een offerte in te dienen voor deze restauratie. Tijdens de daaropvolgende inspecties werd al snel duidelijk dat de staat van het monument, als gevolg van de brand en de zoutaantasting,' schrikbarend slecht was. De commissie werd hiervan op de hoogte gebracht en gesteld werd dat mogelijk veel van de onderdelen ver nieuwd zouden moeten worden. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg/ was echter een andere mening toege daan; volgens deze instelling moest er naar worden gestreefd zoveel mogelijk van het epitaaf in de bestaande toestand te restaureren. Van vernieuwing van onderdelen moest zo min mogelijk spra- Detail van een ornament van het epitaaf met de uitbeelding van het terugkerend devies van Jan Lambrechtsz. Coole: "Hier is al werelds, het is al ijdelheid." (Fotocoll. R. Rijken, Koudekerke) ke zijn. Dit voorstel ging gepaard met het advies 0111 de Ibach-methode toe te passen. Verpoedering is een onontkoombaar verschijnsel bij natuursteen, zo ook bij dit epitaaf waar het zelfs al in een verge vorderd stadium was. Dit proces wordt versneld door luchtverontreiniging en/of op locaties in de nabijheid van de kust het laatste door de hoge zoutconcentra- ties in de lucht. Lange tijd is aangeno men dat oppervlakteschade bestreden kon worden door het te impregneren met bijvoorbeeld verdunde lijm. Inmid dels is men hiervan afgestapt. Het aan vankelijke succes van deze methode wordt namelijk onderuitgehaald doordat de versterkte oppervlakte uiteindelijk als een losse schil van het object barst, waar door nog meer schade ontstaat. Met deze ervaring werd in Duitsland een methode ontwikkeld om stukken door en door te impregneren met acrylaathars, zodat er geen spanningsverschil ontstaat. Het pro ces van verpoedering stopt en de steen kan vervolgens (naar verwachting) tien tallen zo niet honderden jaren mee. Deze methode is genoemd naar de uit vinder, de firma Ibach in ScheBlitz.' In februari 2004 werd het plan van aan pak opgesteld. In april 2005 waren de financiën rond en kon de restauratie be ginnen. Ten tijde van de eerste inspec ties, vier jaar eerder, was op het oog nauwelijks vast te stellen om welke steensoort het ging. Op veel plaatsen viel de steen als poeder uit elkaar en micro scopisch onderzoek gaf aan dat het poe der bestond uit witte zandkorrels. Over die verpoederde oppervlakte was een bruine laag aangebracht die aan verf of lijnolie deed denken. In dit verband is er een zeer interessant citaat bekend: "Het beeldhouwwerk was oorspronkelijk be schilderd, waardoor de zuilen op marmer leken."'1 Het was echter marmer. Toen het epitaaf uit de muur weid genomen bleek de gebeeldhouwde steen een witte steensoort, rood en bruin geaderd. Eerst werd gedacht aan Rosa Aurora,5 later bleek het te gaan om het daarop gelij kende Engelse albast. De zuilen en enke le andere stukken bleken van meerkleu- rig geaderd en gevlekt manner te zijn. De tekstplaten bleken van zwart hard steen: Noir de Mazy." Uit dit alles wordt duidelijk dat bij de oprichting van het kleurrijke epitaaf kosten noch moeite werden gespaard. De bruine laag die over het verbrande monument was gesmeerd was denkelijk een combinatie van lijnolie en schellak (of zelfs barnsteenlak), een ouderwets conserveermiddel dat in vroeger jaren ook in musea veel gebruikt werd bij de behandeling van fossielen. Ongetwijfeld was naar dit middel gegrepen om het door hitte ontstane verval te stoppen. Hiermee was echter een totale kleurver andering van het monument een feit geworden. Daarbij kwam dat de afwerk- laag nauwelijks verwijderd kon worden. Als vervolgens de Ibach-methode werd toegepast zou deze bruine laag mee geïmpregneerd worden en voor altijd zichtbaar blijven. Voor een oorspronke-

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2007 | | pagina 6