20 vindt de koepel tijdens de barok in rui me mate toepassing, zoals bijvoorbeeld aan het stadhuis van Goes, waar aan de zuidzijde van de Grote Markt enige goti sche panden werden omgebouwd tot een aanzienlijk stadhuis in barokstijl. De koepel raakt weer uit de mode in de laat-achttiende, vroeg-negentiende eeuw (Lodewijkstijlen, empirestijl). Eind negentiende, begin twintigste eeuw zien we gewelven soms weer terug in allerlei neo-stijlen. Gewelven, vooral de stenen gewelven ten tijde van de gotiek, waren staaltjes van echt, vaak gedurfd ambachtelijk vak manschap. Men ging vaak tot het uiterste van de toenmalige mogelijkheden, soms zelfs zover dat het mislukte, zoals in de Sint Bavokerk te Haarlem (zie bulletin nr. 59). Bij het kruisge welf werden eerst de ribben ge metseld. Dat gebeurde op tijde lijke houten ondersteuningen, zogenoemde formeelconstructies (figuur it). De bovenzijde van zo'n formeelconstructie had de contravorm van het te maken gewelf. Daarop werden de ge- welfribben, meestal geprofileer de einden natuursteen, gemet seld. Na verharding werden de velden tussen de ribben op 'het zicht' gemetseld, uit de hand dus, al of niet met aanvulling van kleinere for meelconstructies. Soms wilde men het nog verfijnder en werden de ribben weggelaten. De snijlijn tussen de ver schillende gewelfvlakken werd dan over de formeelconstructie rechtstreeks in het metselwerk als van de gewelven zelf uit gevoerd. Men spreekt dan van graten in plaats van ribben (figuur 10). Hoe het allemaal bleef hangen heeft de schrijver van dit artikel nooit helemaal begrepen, maar wellicht heeft de vette kalkmortel (cement kende men pas vele eeuwen CEWELfL'JWEM 50£EN^C13 TOT?M.£EL "H. FORMEELcONSTRllcrie. later) dat mede mogelijk gemaakt. De natuurstenen ribben bleven na voltooiing in het zicht. De tussenvelden werden met kalkmortel afgepleisterd. Bij toepas sing van gewelven met zogenoemde graatribben en doorlopende tongewelven werd rechtstreeks over de formelen als voornoemd gemetseld. Direct nadat een bepaald deel van het gewelf gemetseld was, werden de desbetreffende formelen 'gelost' (van het metselwerk vrijge maakt), zodat het gewelf de gelegenheid kreeg zich te 'zetten' (stevig en vast samen te drukken). Bij koepels werden de formelen om een verticale as draaiend gemaakt. De gebogen vorm van het gewelf zorgde ervoor dat de belasting op de verticale muren werd overgebracht. Of dat afdoende was, zeker bij 'gedrukte' gewelven, valt te betwijfelen. Daarom is in later tijden de veronderstelling ont staan dat de monolietstructuur die het gewelf na verharding van de mortel aannam, een belangrijke bijdrage aan de sterkte van het gewelf bete kende, waardoor uiteindelijk een product ontstond dat de eeuwen kon trotseren. Houten gewelven maken was een stuk eenvoudiger. Eerst werd een blijvende houten steunconstructie gemaakt, waarvan de onderzijde de ge- welfvorm had. Tegen deze houtconstructie werd dan met houten delen het gewelf ge timmerd. Soms werd eerder genoemde steunconstructie niet met planken maar met tengels en riet afgewerkt, dat daarna met kalkmortel werd afgepleisterd. Geraadpleegde literatuur Haslinghuis, Bouwkundige Termen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2008 | | pagina 20