Houten gewelfsculpturen in de middeleeuwse kerken in Zeeland 12 Achtergronden, herkomst en betekenis van de houten beelden als onderdeel van de kapconstructie G.J. Lepoeter Hieronder volgt een overzicht van wat er nog aan houten beelden aanwezig is in de kerken van Brouwershaven, Kapel- Ie, Kloetinge, Nisse en Sint-Maartens dijk. Tevens informatie over de beelden die er geweest zijn in de kerken van Baarland, Hoedekenskerke en Yerseke. Vergelijkbare stenen sculpturen die in enkele kerken aanwezig zijn, blijven in dit artikel buiten beschouwing. Ondergewaardeerd Het heeft lang geduurd voordat door de erkende deskundigen voldoende belang stelling werd getoond voor de houten gewelfsculpturen in een aantal van onze oude kerken in het westelijk deel van Nederland. Dat is niet verwonderlijk als we ons realiseren dat het merendeel van de desbetreffende kerken vanaf de Reformatie in handen van de gerefor meerden gekomen is. Die hadden nu eenmaal generaties lang de gewoonte om nietsontziend de witkwast te hanteren. Behalve de contouren van objecten raak te hierdoor gaandeweg alles wat nog zou kunnen herinneren aan de katholieke eredienst, aan het oog onttrokken. Pas tijdens restauraties vanaf het eind van de negentiende eeuw is men ertoe overge gaan om de beelden weer zichtbaar te maken en voor zover mogelijk in hun oude luister te herstellen.' Het was Noach (1939) die er de aan dacht op vestigde dat zich in de Oude Kerk te Amsterdam onder de kap een aantal houten beelden bevond. Eveneens wees hij op de aanwezigheid van in hout gesneden gewelfschotels. Hij noemde het gebrek aan kennis aangaande deze hout sculptuur veelbetekenend een missing link in de Nederlandse kunstgeschiedenis. Het is in dit licht bezien frappant dat nog na de Tweede Wereldoorlog zelfs iemand als professor Timmers zich er in zijn algemene beschouwing van de hout sculptuur in de noordelijke Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen (1949) slechts terloops en wat schamper, ja bijna denigrerend over uitliet: ''De sculptuur die in de structuur van het gebouw zelf is opgenomen, is in deze streken bij uit zondering gewoonlijk niet van steen maar van hout. Wij denken hier op de eerste plaats aan de zogenaamde schalk- beelden, houten figuurtjes, in de regel onder een baldakijn staande, die in de kerkgebouwen de overgang markeren van de muurschalken naar de ribben van Kapgebint met doorgetrokken standzonen. (Tekening H. Janse) het eveneens houten gewelf. Door hun hoge plaatsing zijn zij vrij algemeen aan het fanatisme der beeldenstormers ont snapt. Doch het zal ons opvallen, dat, op enkele uitzonderingen na, hun kunst waarde vrij gering is, een eigenschap, die zij trouwens delen met het grote gros van de laat-middeleeuwse muurschilde ringen in onze kerken. Heel vaak is het ruige volkskunst, eer het werk van een dorpstimmerman of van een klompen snijder dan van een geschoolde beeld houwer. Voor de bestudering van de beeldhouwkunst zijn zij echter tot heden toe van vrij gering belang ge weest, niet slechts om de reeds gesigna leerde vrij primitieve aard, maar ook, omdat zij door hun plaatsing even lastig bereikbaar blijken te zijn voor de be langstellende onderzoeker als zij het waren voor de vernielzucht der beelden stormers." Tot zover Timmers. Het is Janse geweest die als bouwkundig geschoold onderzoeker van vrijwel alle houten gewelfconstructies op de van hem bekende gedegen wijze een grote mate van duidelijkheid heeft verschaft. In zijn desbetreffend artikel (1962) schrijft hij als reactie op de door Tim mers verkondigde mening: "Wanneer men in de gelegenheid is dit hoogge plaatste houtsnijwerk van dichtbij te bekijken en het bovendien te ontdoen van de vele verf- en kalklagen, die het soms bedekken, blijkt nog meer dat de hoge en weinig opvallende plaatsing van dit beeldhouwwerk een nauwkeurige bestudering inderdaad moeilijk maakt, maar bovendien, dat daardoor ook de kwaliteit van het werk soms onderschat is." Deze laatste constatering is van groot belang. Het lijkt waarschijnlijk dat Janse zijn tekst zorgvuldig heeft geformuleerd om Timmers niet te veel voor het hoofd te stoten. Overwelving in steen of in hout In navolging van de Franse kathedralen verdiende in de ogen van de middel eeuwse bouwmeesters overwelving van het kerkgebouw in steen verre de voor keur. Dat gat het gebouw nu eenmaal de optimale allure. Ten gevolge van de bij zondere bodemtoestand is men er in de laaggelegen kustprovincies toe gekomen grotere ruimten (kerken, kloosters, gast huizen, stadhuizen) veelal in hout te overwelven. Niet in alle gevallen hield men zich hier echter aan. Zo zien we dat de Grote of Onze-Lieve-Vrouwe- kerk in Tholen in steen overwelfd werd. Ook al had men de constructie van de gewelven door ze van slechts één laag stenen te vervaardigen zo licht mogelijk gehouden, de gevolgen van deze beslis sing zijn niet uitgebleven. In latere jaren heeft men regelmatig grote moeite moe ten doen 0111 de stenen gewelven van de Thoolse kerk in stand te houden." Daar tegenover zijn er meer oostwaarts ook voorbeelden van in hout overwelfde kerken op plaatsen waar de bodemge steldheid dit niet vereiste. De houten gewelven hebben een aantal voordelen. Zij vormen een samenhan gende en tegen trekspanningen bestand zijnde constructie en zij geven een aan zienlijk geringere verticale en horizontale belasting op de rechtstanden. Houten ge welven kunnen grote vormveranderin gen ondergaan, zonder dat dit de con structie in gevaar brengt. Heel belangrijk voor het gebruik van het gebouw is de

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2008 | | pagina 12