9
niet beschadigd worden." Voor zover na
te gaan, is er spijtig genoeg geen inven
tarisatie gemaakt van wat er zich aan
grafmonumenten onder de vloer bevindt.
De inrichting van de kerk was fonkel
nieuw, om met Van der Baan te spre
ken: "op onbekrompene wijze in orde
gebracht". Het meest opvallend was de
kerk, waar het tegenover de preekstoel
stond, werd het nu boven de preekstoel
geplaatst.2+
Een kijkje achter de schermen
We kunnen ons afvragen of met de
ingebruikname op zondag 21 september
1862 het verhaal van de kerkbouw heie
hun beurt beklaagden zich dat ze een
fors verlies leden omdat het meerwerk
berekend was tegen de tarieven die in
het bestek gehanteerd waren, terwijl
ondertussen de prijzen over de hele linie
structureel hoger waren. Geruime tijd
was er sprake van een patstelling.
De kerkmeesters zonnen op een middel
De preekstoel met klankbord en bijpassend
doopvont. (Foto T. Lepoeter-Boes, 2008)
uit zes soorten mahoniehout en gestoken
lindehout vervaardigde preekstoel met
het bijpassende klankbord en de doop
vont. Fraai en kostbaar. De kerkgangers
zullen in het begin hun ogen hebben
uitgekeken. De ruimte was in vergelij
king met de oude kerk royaal. Er waren
693 zitplaatsen, 440 beneden en 253 op
de galerij.33
Het orgel, bestemd voor de Oude Kerk
te Zeist, was in 1821 gebouwd doorJ.C.
Friedrichs te Gouda. In 1846 werd het
door de kerkmeesters te Wolphaartsdijk
aangekocht en door de firma Stuiting en
Maarschalkerweerd in de kerk geplaatst.
Nadat het tijdelijk opgeborgen geweest
was, werd het door de orgelbouwer C.
Stuiting te Utrecht met enige wijziging
van de dispositie en vergroting van de
orgelkas, vóór de ingebruikneming in
1862 in de nieuwe kerk opgebouwd. In
tegenstelling tot de situatie in de oude
maal verteld was. Voor de niet-ingewij-
den zal het zeker zo geweest zijn. De
Goessche Courant van maandag 22 sep
tember schreef: "Algemeen wordt den
bouwmeesters hulde gebracht voor de
nette en sierlijke uitvoering van het ont
werp, dat aanvankelijk blijkt in alles aan
het doel te beantwoorden." Alles pais en
vree, zo leek het tenminste.
In werkelijkheid lagen de zaken heel
anders. Het financiële plaatje, waar de
kerkmeesters zich op hadden gebaseerd,
bleek van geen kanten meer te kloppen.
Er was al direct de tegenvaller geweest
van de verzwaring van de fundering met
de extra ophoging van het terrein. Daar
naast was er zoveel meerwerk uitge
voerd, dat hiervoor uiteindelijk een be
drag van maar liefst 8.012,— in de reke
ningen werd verantwoord. Dit meer
werk, steeds uitgevoerd in opdracht en
met instemming van de kerkmeesters,
werd een bron van ergernis. Op vele
punten hadden de aannemers naar de
mening van de kerkmeesters te hoge
bedragen opgevoerd. De aannemers op
Het in 1862 in de kerk geplaatste Friedrichs-
orgel. (Collectie mevr. J. Katsman-Fraanje)
0111 hun gram te halen. Ze formuleerden
een lijstje van fouten waarvoor de aan
nemers aansprakelijk zouden zijn. Dit
zag er als volgt uit:
1de toren was niet waterdicht;
2. de goten liepen niet goed af;
3. de ventilatoren op het dak van de
kerk waren niet waterdicht;
4. de galmborden waren niet gemaakt
volgens het bestek;
5. er waren drie scheuren in de muren
van de kerk ontstaan.
Op dinsdag 10 februari 1863 was de
hiervoor ingestelde arbitragecommissie
de hele dag ter plaatse om de klachten te
onderzoeken. Uit het door de commissie
opgestelde proces-verbaal blijkt dat de
kerkmeesters volledig in het ongelijk
werden gesteld.2s Blijkbaar was dat niet
voldoende reden om de laatste rekenin
gen van de aannemers te betalen.
Op 3 april 1863 schreef deurwaarder